PIËTA MET HOND
10
Kees en professor Brill
Om het stoppen met roken gemakkelijker te maken moest ik af en toe hardop en langzaam tegen mezelf in de spiegel zeggen:
Ik ga stoppen met roken
Dat had ik in een therapieboek over stoppen met roken gelezen. Verder stond er in het boek dat het leven me ging toelachen als ik eenmaal gestopt was. Er zou geen vermoeide blik meer in m'n ogen zijn en m'n huid zou weer zo zacht en glad worden als de huid van een pasgeborene. Ik ging opstaan met de zon en de vogels. Ik ging m'n tijd voortaan zeer nuttig besteden. Ik zou als herboren zijn. M'n wilskracht zou een voorbeeld zijn voor iedereen. M'n kleren zouden fris ruiken als de kleren van een jonge boswachter en m'n zwarte longen zouden weer rood worden. Ja, ik zou zo zuiver worden als een beekje in de bergen. En geholpen door een shampoo van het merk Sudden Youth gingen m'n haren weer glanzen. M'n gedachten zouden oneindig helder zijn, als glinsterende vissen die opspringen uit het water. Ik zou weer energie krijgen en vanzelf zin krijgen in hardlopen op de hardloopschoenen (ook van Sudden Youth). En de mensen die me zagen hardlopen in het park zouden zeggen: kijk eens wat een geweldige conditie die frisse, energieke jongeman heeft. Kortom, ik ging leven als een bloem die bloeit, als een hert in het bos, als een adelaar in de lucht. Wat een geweldig leven kwam er voor me aan, wat een gelukkig leven.
Aldus het boek.
Onderweg naar het uitzendbureau kwam ik Kees tegen.
Als ik de straat op ging was er een zeer grote kans dat ik hem tegenkwam. Ik wist niet hoe dat kon. Het was iets wonderlijks.
Hij zat op boksen. Hij was erop gegaan, zei hij, om meer mannelijkheid uit te stralen. De knokkels van z'n handen zaten vol wonden en korsten van het slaan tegen de boksbal. Hij kon goed voetballen en daarom had ik hem een leren voetbal gegeven voor z'n verjaardag. Meisjes en vrouwen die hem zagen werden direct verliefd op hem. Ze stopten briefjes met hun namen en adressen in z'n zakken. Als we thuiskwamen na een wandeling door de stad zaten er altijd wel een paar in.
'Hé, wacht even!' riep een jonge vrouw naar ons.
We stopten. We kenden haar niet.
'Hier heb je m'n naam en adres,' zei ze tegen Kees. Ze gaf hem een opgevouwen briefje. 'Je mag langskomen wanneer je maar wilt.'
Zo dus.
Kees pakte het briefje aan. Hij keek niet verliefd terug. Dat deed hij nooit. Thuis bewaarde hij de briefjes in een schoenendoos. Een schoenendoos vol verliefdheid en telefoonnummers. Ik denk dat hij de enige was in de hele stad die de verliefdheid gewoon kon bellen.
Toen begon Dadias d'Arbrisseau aan de riem te trekken en rondjes te draaien ten teken dat hij, nou ja, z'n behoefte wilde doen.
'Nee, Dadias, niet hier. Niet midden in de Leidsestraat.'
'Wat zullen we gaan doen?' vroeg Kees.
'Ik weet het niet,' zei ik, 'ik moet nu eerst naar het uitzendbureau, voor werk, voor geld. Ik heb dingen te betalen en m'n geld is op'
'Heb je zin in een viskoekje?'
Ik had nog nooit een viskoekje gegeten. Het klonk kinderlijk vond ik, ongeveer zoals zandgebakje of chocoladesigaret.
In de verte zag ik professor Brill aankomen met grote passen en wapperende jaspanden.
Hij leek sprekend op professor Nietzsche.
Hij leek sprekend op professor Nietzsche.
Ken je professor Nietzsche, de filosoof met de hamer? Hij sloeg alles kort en klein en daarna werd hij gek, een aansprekende carrière.
Professor Brill had net zo'n snor als professor Nietzsche en hij droeg net zulke fraaie pakken. Hij had gedronken. Hij had een alcoholprobleem. Soms was hij een tijdje in de war. Het waren dipsomane tijden. Door de komeet was de drankzucht nog toegenomen. De komeet had notabene het Neolithicum nog meegemaakt.
Professor Brill had een fles in z'n hand die hij steeds aan z'n mond zette. Wat zaten z'n haren wild! En z'n linnen zomerpak – het zat onder de vlekken.
'Kees, daar komt professor Brill aan.'
'Nou en?' vroeg hij.
'Wel, als hij me ziet, dan wil hij met me praten en drinken en daar heb ik nu geen tijd voor. Vlug, de supermarkt in.'
We doken de supermarkt in en hielden pas halt op de afdeling vlees, achterin.
'Wil je een plakje beenham?' vroeg Kees.
'Jawel,' zei ik, 'en Dadias d' Arbrisseau lust ook wel een plakje. Toch, Dadias?'
'Woef!' zei hij. Het kwam er een beetje bekakt uit. Nou ja, hij was dan ook van de allerhoogste adel.
Kees maakte het pakje beenham ter plekke open.
'Het is vooral lekker met een asperge erin,' zei hij.
Hij draaide een pot asperges open en rolde een paar asperges in de beenham.
'O, en kijk, Hongaarse worst. Wil je daar ook wat van proeven? En hou eens op met aan je neus te zitten de hele tijd. Ik word er zenuwachtig van. Je weet toch wat ze zeggen over mensen die voortdurend aan hun neus zitten. Dat zijn leugenaars. Ben je al gestopt met roken?'
Overal in de supermarkt hingen bolle spiegels. Ik zag dat professor Brill de supermarkt in kwam. Het donderde en bliksemde om hem heen. Hij was niet in een goede stemming. Mensen stoven uiteen. Toch was hij een allerhoffelijkste man.
'Kees, daar heb je professor Brill weer. We moeten weg.'
We aten alle beenham, asperges en Hongaarse worst op en namen de lege verpakkingen mee naar de kassa.
'Weet je wat echt klaarkomen is?' vroeg Kees toen we in de rij stonden. Hij wachtte m'n antwoord niet af. 'Echt klaarkomen is klaarkomen door het kloppen van je eigen hart.'
Ik wist niet wat ik daar op moet zeggen, dus veranderde ik maar van onderwerp.
'Wat doet jouw vader eigenlijk?' vroeg ik.
Maar Kees gaf geen antwoord en ik durfde er niet goed over door te vragen. Misschien kende hij z'n vader niet. Misschien had hij geen vader. Misschien was hij wel in het bos gegroeid.
Hij maakt soms aantekeningen als ik aan het praten was. Net of ik een schokkende gebeurtenis was en hij een journalist. We wilden allebei schrijver worden. Niet fulltime, maar erbij. Ik twijfelde eraan of ons dat ging lukken. We gebruikten meer Tipp-Ex dan inkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten