maandag 25 november 2019

Piëta met hond (14) / Eetbare en breekbare dingen




PIËTA MET HOND


12


Eetbare en breekbare dingen




'Lisa, ik heb werk, ik word pompbediende.'
  De slaap had Lisa te pakken. Ze lag op de bank. Ze wreef in haar ogen met de rug van haar hand. Toen deed ze haar kleren uit om te gaan slapen. Ik deed de mijne ook gauw uit. Maar eerst ging ze bidden, op haar knieën voor het bed. Zo was haar godsdienst.
  Het konijnde marmotzat naast haar. Dadias d'Arbrisseau wilde 'm vermoorden. Dat was geen slechtheid van 'm, mocht je dat soms denken. Het was z'n instinct. Hij was een jachthond.
  Lisa dacht dat ik in god geloofde, net als zij.
  Er rolden tranen over haar wangen terwijl ze aan het bidden was. Dat vond ik zo ontroerend. De tranen gleden naar beneden, over haar wangen. Dus ging ik haar kussen, om de tranen op te vangen, zodat ze niet op de grond vielen. De grond is geen goede plek voor tranen. Of wel?
  'Niet doen, niet kussen onder het bidden,' zei ze.
  Maar ik kon wel horen aan haar stem dat ze het fijn vond.
  'Je baard prikt, je moet je scheren. En je moet ook naar de kapper. Je haren zijn veel te lang. Ze kriebelen en het staat je niet mooi.'
  Ik wist niet zeker of ze tegen haar god had of tegen mij. Ik dacht tegen mij. Ik was het tenslotte die haar kuste, waardoor het prikte. Ik was het, en niet haar god.
  'Waarover ben je aan het bidden?' vroeg ik.
  'Over het kindje.'
  'Het kindje Jezus?'
  'Natuurlijk niet sufferd. Mijn kindje. Het kindje in m'n buik.'
  'Wat vraag je dan precies aan je god?'
  'Wijze raad. Ik vraag wijze raad.'
  'Hoor je de stem van je god?'
  'Niet als jij er de hele tijd tussendoor praat, kletskous. Dan hoor ik jou. En nu wil ik dat je even je mond dicht houdt. Ga maar door met kussen.'
  Ze vond dat ik een mooie mond had. Ze zei dat vaak.
  En omdat het fijn is om aangeraakt te worden door iets mooisdat vindt iedereen, daar hoef je dus niet aan te twijfelenkuste ik Lisa vaak.
  Ze was zachtjes aan het praten met haar god. Ze prevelde
  'Slaapt jouw god wel eens?' vroeg ik.
  'Nee hoor,' zei Lisa, 'mijn god is altijd wakker.'
  'Net als de duivel.'
  'Ja, net als de duivel die nooit slaapt. En nu moet je weer je mond houden.'
  Toen ze eindelijk klaar was slaakte ze een diepe zucht.
  'Wat is er?' vroeg ik. 'Wat heeft je god gezegd? Waarom ben je zo opgelucht?'
  Lisa omhelsde me en gaf me tal van kussen.
  'Ik mag het laten weghalen,' fluisterde ze in m'n oor. 
  Ik had plotseling zin om de twee rode rozen op te eten die op tafel in een colaflesje stonden. Ik had geen zin meer om ernaar te kijken. Ik vond het beter om ze op te eten.
  En hier is het verhaal dat over rode rozen wordt verteld: een onschuldige vrouw kwam eens op de brandstapel. Ze staken het hout aan, maar in plaats van vlammen kwamen er rode rozen uit het hout, en ze bloeiden. Het waren de eerste rozen die de mens ooit zag.
  Ik stopte een roos in m'n mond en at hem op. Toen ik 'm had doorgeslikt pakte Lisa de andere roos. Ze gaf  'm aan me. Ze zei met een stem vol liefde en opwinding:
  'Nog eentje.'
  Dat vond ik zo geheimzinnig, nog eentje.
  Ze was niet alleen op mij verliefd. Ook op iemand anders. Als ik eraan dacht vond ik het erg. Maar als ik er niet aan dacht kon het me niks schelen. En daarom had ik de rode rozen opgegeten. Omdat ik er opeens weer aan dacht.
  Maar ik zei er niks over. Geen woord. Het waren lichtzinnige tijden. Ik gooide alleen een paar breekbare dingen kapot. Eetbare dingen zoals rode rozen moeten gegeten worden, maar breekbare dingen moeten gebroken worden.
  Lisa ging op m'n bed zitten met haar knieën omhoog en haar armen om haar knieën. Zo bleef ze zitten tot m'n razernij voorbij was. Tot ik zei:
  'Het spijt me, Lisa. Het spijt me dat ik zo gedaan heb.'
  Ze was nog maar zestien, terwijl ik al negentien was. 
  Ik ruimde de scherven op en ging naast haar op het bed zitten. Ik sloeg een arm om haar heen.
  'Wanneer ga je naar de kliniek voor het weghalen van embryo's?' vroeg ik. 
  Vanwege het spraakgebrek praatte ik soms zo. Ik was altijd koortsachtig op zoek naar synoniemen. Ik was een wandelend synoniemenwoordenboek. Veel mensen dachten door m'n manier van praten dat ik een Duitser was. Dan vroegen ze: ben je soms een Rus? Want Duitser durfden ze niet te vragen. Dat gold als een belediging. Voor m'n eigen naam bestond geen synoniem.
  'Ik ben er al geweest,' zei Lisa, 'overmorgen gaan ze het weghalen. Ik heb wettelijk verplichte bedenktijd.'
  'Je god vindt het toch goed?'
  'Jawel, dat is waar, maar ik dacht net: het is toch niet zijn kindje?
  'Gelukkig niet. Als het zijn kindje was, dan zaten we pas met de gebakken peren. Dan was het Jezus Christus de Verlosser. Dan zouden we de Verlosser laten weghalen.'
  We waren nog maar net in slaap gevallen of we werden wakker doordat mevrouw de Wolf een glazen of aardewerken voorwerp naar de oude Wolf gooide. Het brak in stukken tegen de muur of tegen het hoofd van de oude Wolf. Wat een ruzie maakten ze 's nachts. 
  Er werd op de deur geklopt. Het was Bram, hij kwam altijd bij me als z'n vader en moeder ruzie maakten.
  Dadias d'Arbrisseau gromde.
  'Het is goed, Dadias. Bram, kom binnen. Is het weer zover?'
  Hij knikte. 
  Toen ging de telefoon. Het was m'n moeder. Ze belde altijd midden in de nacht.
  'Hallo mama,' zei ik.
  Ze was in een kwaaie bui. Soms ging de kwaadheid even liggen, maar meestal stormde het. 
  Haar vader was een sloper. Hij had architectuur gestudeerd. Hij was een beroemdheid in z'n stad en ver daarbuiten. Ook bij mij in de straat stonden z'n sloopmachines.
  'Je bent bij je vader geweest. O, je bent er geweest. Ik heb het gedroomd,' zei ze.
  Hoewel ze gelijk had, zei ik tegen haar:
  'Je ziet ze vliegen.'
  Ze vertelde over haar hond, een goed beest dat al vijftien jaar bij haar was. Ze zei met een stem vol liefde:
  'Hij is net een mens.'
  Maar ze zei ook: 
  'Ik haat mensen.'
  Dat was wel een tikje tegenstrijdig.
  'Lisa is zwanger,' zei ik.
  Toen barstte de hel pas goed los.
  Ik deed m'n hand op het gedeelte van de hoorn waar ik in sprak en fluisterde tegen Lisa, ter verklaring:
  'M'n moeder.'
  Nadat ze een poosje tekeer was gegaan zei ik:
  'Lisa laat het weghalen.'
  'O,' zei ze, 'waar?'
  'Waar ga je het laten weghalen?' vroeg ik aan Lisa met m'n hand op de hoorn.
  'In de kliniek van dokter Ping,' zei ze.
  'Is dat een Chinees?' vroeg ik.
  'Ja.'
  'In de kliniek van de Chinese dokter Ping,' zei ik tegen m'n moeder.
  'Hm,' zei ze.
  De telefoon ging weer. Het was voor Lisa. Dit is wat Lisa zei:
  'Dag. Goed. Slecht. Ja. Ik ook. Nee. Dag.'
  En later, in haar slaap, zei ze het volgende, komische, lodderige:
  'Als hij een matras ziet van duizend kilo, dan tilt hij hem op met z'n tanden, daar draait hij z'n hand niet voor om.'
  Buiten voor het raam stond een grote kraan met een sloopkogel eraan. Hij stond te wachten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten