maandag 25 november 2019

Piëta met hond (15) / Eens in de tienduizend jaar en la la la la la




PIËTA MET HOND


Deel Twee


Vogels kunnen niet zoenen
 

13


 Eens in de tienduizend jaar en la la la la la





'Mag ik op de bank slapen?' vroeg Bram.
  'Dat hoef je niet te vragen. Je weet waar alles ligt. Ga maar slapen.'
  Bram hield van z'n moeder, om met de Franse schrijver Louis Ferdinand Céline te spreken, maar hij werd ook horendol van haar, vooral 's nachts.
  Bij het minste of geringste stormde ze z'n slaapkamer in, roepende:
  'Je moet naar een tehuis!'
  Of:
  'Je bent net je vader!'
  Dat was niet als een complimentje bedoeld.
  Op het laatst wist Bram niet meer waar hij het zoeken moest. Hij wrong zich in de gekste bochten. Op z'n vader lijken, dat was de ergste belediging.
  Maar als je op niemand lijkt, dan ben je verloren. Net een acrobaat die een salto doet zonder vangnet. Hij maakt een prachtige salto, vijf keer over de kop. Het is schitterend. Maar: geen vangnet.
  Soms kon mevrouw de Wolf opeens niet meer lopen. Dan kroop ze midden in de nacht door het huis, roepende:
  'Ik kan niet meer lopen! Help me!'
  Soms kon ze opeens niet meer zien. Dan riep ze:
  'Ik ben blind! Help me dan toch!'
  En dan hielp Bram haar.
  Midden in de nacht was alles mogelijk, vooral als ze begon te denken aan haar rotjeugd. Vaak deed Bram een schietgebedje voor het slapen gaan, hoewel hij ongelovig was:
  'Maak dat ze vanavond niet aan haar rotjeugd denkt, amen.'
  Ze hadden alleen maar ellende gehad, z'n vader en moeder, daar kwam het op neer, dat was het naadje van de kous.
  'Heb je een sigaret voor me?' vroeg Bram.
  Hij was een roker, hoewel hij pas elf was.
  'Nee, ik heb geen sigaret. Ik heb alle sigaretten in de Amstel gegooid.'
  'Please?'
  'Er liggen filtersigaretten van Lisa op tafel.'
  'Cool.'
  'Bram, het is niet goed om te roken als je zo jong bent?'
  Hij stak er eentje van Lisa op.
  'Wie ligt er in je bed?' vroeg hij. M'n huis bestond uit een slaapkamer, een woonkamer en een keuken. Als je binnen kwam stond je meteen midden in de slaapkamer.
  'Dat is Lisa. Je moet zachtjes doen. Ze slaapt.'
  'Ik slaap niet,' zei Lisa.
  Dus stelde ik die twee maar aan elkaar voor midden in de nacht.
  'Gaan jullie trouwen?' vroeg Bram.
  'Ga jij later trouwen?' vroeg Lisa terug.
  'Ik hou niet van trouwen,' antwoordde Bram, 'ik hou van karate.'
  Hij had een arm om Dadias d'Arbrisseau heen geslagen alsof het de normaalste zaak van de wereld was, alsof ze al jaren de allerbeste vrienden waren. Dadias d'Arbrisseau zat zo enthousiast te kwispelen dat z'n hele lijf ervan schudde.
  Op het smoezelige nachtprogramma van de lokale tv was te zien hoe een man op z'n blote billen kreeg van een vrouw.
  'Pets!'
  'Miauw!'
  Jawel, hij zei miauw. Daar werd hij blijkbaar opgewonden van.
  Dat vonden we alledrie zo komisch.

  Het gillen van mevrouw de Wolf werd steeds erger. Het leek wel of ze vermoord werd.
  'Bram, als je de sigaret op hebt, ga je dan slapen? Morgen moet ik naar de kapper en ik moet ook werken in een pompstation want m'n geld is op. Ik heb dus niet de hele nacht de tijd.'
  'Heb je geld nodig?' vroeg hij.
  'Dat is heel aardig van je Bram, maar ik wil het liever zelf verdienen. Ik heb al te veel geleend. Dat moet ik allemaal terug betalen.'
  Hij haalde een paar verfrommelde bankbiljetten uit z'n zak, streek ze glad en legde ze op tafel. Z'n zakken zaten altijd vol met bankbiljetten. Briefjes van vijfentwintig, van vijftig, van honderd, soms van tweehonderdvijftig. 
  Hij kroop naast Dadias d'Arbrisseau op de bank en viel in slaap, terwijl z'n vader en moeder een ruzie maakten die je nog nooit hebt meegemaakt. Het was geen ruzie meer. Het was oorlog. Oorlog tussen de geslachten.
  'Jouw familie is een stronthoop,' zei de oude Wolf. Dat zei hij bijna elke nacht. Daar begon hij altijd mee. De vrolijkheid is een eeuwige vernieuwer, maar de wanhoop is een eeuwige herhaler. De vrolijkheid verzint steeds wat nieuws, maar de wanhoop zingt steeds hetzelfde lied.
  'O?' gilde mevrouw de Wolf, en verder kwam ze niet.
  'Ja, en daar ben jij uit voortgekropen en al je broers en zussen en je kind ook.'
  Ik was blij dat Bram sliep.
  'O? O? O! Ik haat je! Met heel m'n hart!' En daar vloog weer een stuk serviesgoed door de lucht.
  'Je weet toch nog wel wat je familie gedaan heeft? Of ben je het soms vergeten?'
  Mevrouw de Wolf begon luidkeels een bekend Amerikaans liefdeslied te zingen. In plaats van de woorden zong ze alleen maar la la la la la.
  'Je weet het toch nog wel?' schreeuwde de oude Wolf er dwars doorheen. 'Of moet ik het je nog een keer vertellen?'
  Mevrouw de Wolf begon erbij piano te spelen. Het waren geen mooie akkoorden die ze speelde, denk dat maar niet. Ze sloeg met haar vuisten op de toetsen terwijl ze almaar la la la la la bleef zingen.
  Ze begon te huilen, maar ze bleef ook zingen. Ze klonk als een kreeft die wordt gekookt. Het was elke nacht hetzelfde liedje.
  Toen gaf de oude Wolf haar een klap.
  'O, waarom geef je me nooit eens een kus? Waarom geef je me alleen maar klappen? riep mevrouw de Wolf.
  Dat vond ik zo smartelijk.
  'Een stronthoop!' schreeuwde de oude Wolf.
  'Niet waar!' gilde mevrouw de Wolf.
  'O?' schreeuwde de oude Wolf. Nu was het zijn beurt om de hele tijd 'O' te roepen. Mevrouw de Wolf begon weer op de piano te spelen. Het leek wel of ze met een hamer op de toetsen sloeg.
En nadat ze elkaar nog een paar rake klappen hadden gegeven, werd er aangebeld.
  De twee agenten kwamen bijna elke nachtwegens burengeruchten soms ook overdag, maar dan voor Bram, wegens het bomben van z'n tag. Dat was verboden.
  Een van de twee agenten had prachtige, gevoelige, donkerbruine hertenogen en daardoor werd het eindelijk stil beneden.
  Alleen het ruisen van de wind door de boomkruinen was nog te horen. Het ritselen van de blaadjes was als een zacht gefluister, als het ademen van een natuurgod. Wat een stilte opeens. En de maan, wat was hij groot en lichtgevend te midden van de twinkelende sterren. De maan leek wel aanraakbaar, zo wonderlijk dichtbij stond hij. Stad en land baadden in haar zilveren licht.*
  O, maan.
  Was zo de wereld maar altijd, zo stil en vol van zilveren licht. Het was net of alles met een toverstok was aangeraakt.
  Twee dronkelappen kwamen uit het nachtcafé met de armen om elkaars schouders geslagen en vol van de mooiste sentimenten die twee goede vrienden maar voor elkaar kunnen hebben.
  'Ik hou van je,' zei de ene. 'Wat had ik zonder jou moeten beginnen? Kom hier, dan geef ik je een kus. Hier, op je voorhoofd, de maan is m'n getuige.'
  'En ik hou van jou,' zei de andere. 'Als ik jou niet had gehad, dan lag ik nu bij wijze van spreken in de goot. Niets was er dan van me terechtgekomen. Ik zal je nooit vergeten. Nooit. Kom hier, dan geef ik je die kus terug.'
  En zo gingen ze nog een tijdje door terwijl de maan hoog aan de hemel stond en de sterren vriendelijk knipoogden. Alle schijnwerpers waren op het aardse tranendal gericht.
  En de komeetwat een licht gaf z'n gouden staart. Misschien zat er wel iemand op z'n rug, een ruiter, Lisa's God misschien, met de teugels in de handen.
  'Vooruit komeet, vooruit, sneller!'

* Soms klinkt het grammaticaal onjuiste juister dan het grammaticaal juiste.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten