donderdag 14 november 2019

Piëta met hond (2) / Zeg het alsof je het meent




PIËTA MET HOND


2


Zeg het alsof je het meent






'Bijt me!'
  Ik wilde haar niet bijten. Geen haar op m'n hoofd dat eraan dacht.
  Ze deed m'n mond naar de plek waar ze het wou.
  'Zachtjes bijten?'
  'Nee hard.'
  Dat was wel een tikje pervers van haar. Maar omdat ik haar lief vond, deed ik het. Alleen deed ik het niet hard. Ik deed het zacht.
  'Zeg dat ik een slet ben, een hoer.'
  Ik zei het.
  'Je zegt het niet goed. Je moet het zeggen alsof je het meent.'
  'Maar ik meen het niet. Ik vind je juist zo mooi.'
  Om haar hals hing een zilveren kettinkje met een kleine rode steen eraan. Het steentje fonkelde.
  Toen draaide ze zich om. Ze ging met haar rug naar me toe liggen. Ik geloof dat ze niet gelukkig was met de toestand. Ze zei dat ik nog veel moest leren. Toen viel ze in slaap. Dat kon ik voelen aan het losser worden van haar greep. We lagen midden in de zilveren maneschijn. In het zilveren licht.
  O, maan.
  Wat een mooie vrouw was Marianne. Ze was wel vijftien jaar ouder dan ik. Alleen, er was iets met haar. Dat wist ik toen nog niet. Het was puur toeval, midden in de zomer. Of geloof je niet in toeval? Nee? Dan heb je zeker alles goed geregeld. Alles netjes aan kant. De schone was mooi opgevouwen in de kast. Alle paperassen... Nou ja, het kan me niet schelen. Hier komt hoe de vork in de steel zat.

  M'n vader woonde aan de overkant van de rivier. Aan de overkant van de de Amstel.* Ik had hem al meer dan tien jaar niet meer gezien. Het leek me geen goed idee om hem op te zoeken. Hij zat er vast niet op te wachten.
  Maar ik dacht toen ik wakker werd: vandaag zoek ik hem op, voor geld. Een geeltje. Om een ontbijt te kopen voor Marianne. Dat was een mooie reden. Een edele reden. Hier komt je zoon. Na al die jaren. Voor geld. Voor Marianne.
  Wat een goed idee. Het kwam zomaar in m'n hoofd op. M'n studiebeurs was altijd halverwege de maand al op.
 Er zijn lui waar het geld meteen op af vliegt zodra ze hun snoet maar ergens om de deur steken. Het vliegt uit ieders zakken. Bij mij was het precies andersom. Het geld vloog alle kanten op, behalve de mijne. Later zou ik schatrijk worden. M'n verre toekomst heerste over me, maar ik had er geen weet van. Lange tijd beleefde ik alleen raadsels. Dit is dus het boek der raadsels.
  Ik stormde het huis uit. De trappen af. De straat op. Langs de bedelaar op de hoek van de straat. Hij had daar zijn domicilie.
  Maar wat was er met de bedelaar gebeurd? Hij was helemaal zilver geverfd en stond erbij als een standbeeld. De roerloosheid had hem te pakken.
  'Wat is er met je aan de hand?' vroeg ik. 'Het is toch hopelijk niet zo dat de roerloosheid je te pakken heeft, of wel?'
  Hij zei niks terug. Hij knipperde niet eens met z'n ogen.
  Voor de zekerheid gooide ik toch maar een muntstuk in z'n hand. Toen kwam hij met een schok in beweging. Precies als een robot. Hij bukte zich en nam z'n zilveren hoed af. Er kwam geen witte duif uit de hoed.
  Hij had een act gemaakt van z'n armoede. Hij was opeens geen bedelaar meer. Hij was een entertainer geworden. Toen knipoogde hij naar me. Hij stond op een kist.
'Je bent een slimme kerel,' zei ik, 'echt een sluwe vos, en daarom geef ik je nog een muntstuk, m'n allerlaatste, hier.'
  Hij zei niks terug. Hij was alweer aan z'n roerloosheidsact begonnen.
 
* De tweeëndertigste gedachte uit het beroemde boek Pensées (1669) van Blaise Pascal luidt: "Hij woont aan de overkant van het water."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten