donderdag 27 juni 2019

Zou het dan zo eenvoudig zijn?

Huilende wolf
De hond
begon altijd hartverscheurend te blaffen wanneer zijn eigenaar de deur uit ging.
Hij stond in de gang achter het raampje van de voordeur naar buiten te kijken en blafte
net zo lang tot hij door het raampje zijn eigenaar terug zag komen (dit kon soms lang duren). 
De eigenaar besefte dat dit geblaf voor de andere bewoners in het gebouw ondraaglijk was en dus probeerde hij er iets aan te doen.
Hij ging met de hond naar een dierenarts.
Hij ging met de hond naar een hondentrainer.
Hij ging naar een hondenpsycholoog
.
Maar de
hond hield niet op met blaffen.
Daarbij moet je je niet het blaffen voorstellen van een goede oude lobbes, maar een janken, een joelen, een huilen
ongeveer zoals een gek in een gekkenhuis of een wolf naar de maan.
Een paar dagen geleden was het opeens opgehouden. Het was stil. Ik ging op onderzoek uit en zag dat het raampje van de voordeur waarachter de hond altijd zat te blaffen, was afgeplakt met twee A4-tjes, waardoor hij niet meer naar buiten kon kijken. 
"Zou het dan zo eenvoudig zijn?" dacht ik.
En voordat je nu gaat denken wat een domme beesten honden toch zijn: met onsons mensen, bedoel ikis het net zo. De twee A4-tjes doen met de hond precies wat literatuur, poëzie, filosofie, muziek etcetera met ons doen: ze blinderen, genadiglijk, het uitzicht.
Woef!

Op de foto: huilende wolf, tevens het logo van uitgeverij Opera Non Scripta.

zondag 23 juni 2019

Vlag en tas van M.


Waarom zou je een briesje opsluiten?

Narcis (voorheen mens)
Vorige keer schreef ik over de nymf Syrinx die op de vlucht voor de god Pan in een rietstengel veranderde.

In de Griekse wereld van de metamorfose kan alles in alles veranderen.
Een man in een vrouw.
Een dier in een god.
Een god in een briesje.
Een mens in een narcis, in een melodie, in een zwerm vogels of in een steen.

En andersom.
¹
Niets heeft een bestendige vorm. Alles is tussentoestand, voorlopig, wordend. Identiteit is zo vluchtig dat je nauwelijks nog van identiteit kunt spreken. Alles is op doorreis.
Laten we in deze wereld, waarin alles voortdurend verandert, eens een rechter en een beklaagde introduceren. 
De rechter zal de beklaagde allereerst moeten verbieden om gedurende de periode van het proces en de mogelijke straf te veranderen. Wat zou het immers voor zin hebben om
een narcis,
een melodie,
een zwerm vogels,
– een briesje,
een steen
te berechten?
Waarom zou je een briesje opsluiten? Het laat zich door tralies niet tegenhouden!

Het is, kortom, voor een ordelijke rechtsgang van groot belang dat de beklaagde onderwijl zichzelf blijft.
Ziedaar in het kort het gebod tot onveranderlijkheid.
Dit (ongeschreven) gebod is een van de belangrijkste (en laagste) uitvindingen geweest van het monotheïsme. Ik voeg het daarom hierbij toe als elfde gebod: gij zult niet veranderen.²
Tot zover dit moppie theorie. Volgende keer over Amerika, The Land of the Free. Het land met de meeste en volste gevangenissen van de wereld.

¹ Voorbeelden: Narcissos en Hyacinthos veranderden in een bloem. Smyrna in een boom. Pyramos in een rivier. Thisbe in een waterbron. Tiresias (een man) in een vrouw. Leukippos (een vrouw) in een man.
² Dit gebod is zeer fundamenteel in strijd met de vitale ontdekking van Charles Darwin (1809-1882) dat er zonder verandering geen leven mogelijk is. (Je zou kunnen zeggen dat de Griekse mythologie een dichterlijke voorafschaduwing is van Darwins evolutieleer).

maandag 17 juni 2019

Moet je dit eens lezen

Publius Ovidius Naso
Heb je er wel eens van gehoord dat een vrouw die op de vlucht voor een haar begerende en achtervolgende mandat zo'n vrouw verandert in een rietstengel en daarna in een blaasinstrument waarop die man begint te spelen? Met andere woorden: hoe achtervolgde en achtervolger veranderen in instrument en muzikant, kortom: in muziek?
Nee zeker.
Dan moet je dit eens lezen: 
"Toen de veelgezochte nymf Syrinx een keer van de Lycaeus kwam, kreeg de god Pan haar in 't oog en riep haar; sparrepunten omkransten zijn hoofd. De nymf was doof voor zijn geroep en vluchtte door de velden tot ze de zandbank in de vriendelijke Ladonstroom bereikte. Gestuit door water smeekte ze dat haar waterzusters haar onvindbaar zouden maken. En net toen Pan dacht haar goed beet te hebben, hield hij geen nymfenlichaam, maar moerasriet in zijn handen. Hij zuchtte zo spijtig, dat zijn adem door de stengels een dun geluid teweegbracht, een soort klagelijk gesuis, en door die nieuwe klank, de zachte toon, werd hij zo getroffen dat hij haar zei: 'Dit zal voortaan onze gesprekstoon zijn'. En zo bleef haar meisjesnaam leven in de rietfluit, stengels met bijenwas aaneengevoegd, van groot naar klein."¹
Ik heb nu niet veel tijd want het is alweer laat en ik moet naar bed om morgen weer vroeg op te kunnen staan, maar ik zal later in m'n beoogde wijsgerige hoofdwerk Het Niets, het Ene, het Vele en Alles (uitgeverij Opera Non Scripta) de grootschalige morele implicaties van het magistrale narratief van de metamorfose uit de doeken proberen te doen. Hiertoe moet eerst de geboorte, de wording en de betekenis van het trieste gebod tot onveranderlijkheidmogelijk een derivaat van het begrip eeuwigheidverhelderd worden. Geen eenvoudige opgave!
Er bestaat een vrolijke, vitale metamorfose. Niet de verziekte, sombere metamorfose van de in een afschuwelijke kever veranderde Gregor Samsa uit Franz Kafka's vertelling De gedaanteverandering. Maar een metamorfose die een bevrijding, een ontsnapping isgeen gevangenschap, geen eschatocolen waarop de moraal geen enkele vat heeft.
Je moet je leven veranderen!

 ¹ Uit: Publius Ovidius Naso (710-770 AUC (43 voor het begin van de christelijke jaartelling - 17 na het begin van de christelijke jaartelling)), Metamorfosen, uitgeverij Athenaeum Polak en Van Gennep, Amsterdam 1993, Boek I, regel 689-712

vrijdag 14 juni 2019

Men werd gevoelig voor tekenen van het einde¹

De god Pan
Pan is de enige god
uit de oudheid van wie de dood aan de tijdgenoten is gemeld; de enige wiens dood is gedocu-menteerd en gedateerd. Het bericht van zijn dood, ten tijde van Tiberius, ging als als een siddering door de landen rondom de Middellandse Zee.
Het einde
of vervalvan de antieke beschaving, dat alom al werd gevoeld (ongeveer zoals je op een warme zomerdag soms even de geur van de komende herfst kunt ruiken) kreeg met het bericht van zijn dood een melancholieke bekrachtiging. Men werd gevoeliger voor tekenen van het einde. En door die toegenomen gevoeligheid werd het einde bespoedigd.
Pan (πᾶν) is
in het oud-Grieksde onzijdige vorm van pas (πς), wat betekent:
ieder, elk;
(ge)heel, al;
(mv) alle(n), alles; (soms) alle mogelijke, allerlei;
(bij getallen) in totaal, in het geheel.²
Toen de tijdgenoten vernamen van de dood van Pan was het ze te moede alsof alles gestorven was.
En zo was het.

¹ Uit: M'n beoogde wijsgerige hoofdwerk Het Niets, het Ene, het Vele en Alles. Uitgeverij Opera Non Scripta, d.d. as der saun sneinen ien 'e wike komme.
² Volgens de gezaghebbende website www.theoi.com is het maar zeer de vraag of het woord pan en de god Pan wel bij elkaar horen: "Later speculations, according to which Pan is the same as to pan, or the universe, and the god the symbol of the universe, cannot be taken into consideration here." 

woensdag 12 juni 2019

Wanneer je voorbij Palodes komt

Paxos
(…) Epitherses zei dat hij ooit een reis naar Italië maakte, aan boord van een schip met veel vracht en veel passagiers. Het was al avond toen, in de buurt van de Echinaden¹, de wind ging liggen en het schip afdreef richting het eiland Paxos. Bijna iedereen was wakker. Een flink aantal passagiers was nog niet klaar met de wijn na het eten. Plotseling werd vanaf Paxos de stem gehoord van iemand die luid Thamus aanriep, zodat iedereen verbaasd was. Thamus was de Egyptische stuurman aan boord van het schip. Tweemaal werd Thamus geroepen en tweemaal gaf hij geen antwoord, maar de derde keer antwoordde hij. En de stem zei vanaf Paxos: 'Wanneer je voorbij Palodes komt, kondig dan aan dat de grote god Pan dood is.'
Toen ze dit hoorden waren allen verbluft
– aldus Epitherses en ze overlegden onderling of het beter was om het bevel uit te voeren of om de zaak te laten gaan. Onder de omstandigheden besloot Thamus dat wanneer er een briesje zou zijn, hij voorbij Palodes zou varen en stil zou blijven, maar zonder wind en met een gladde zee rond die plaats zou hij aankondigen wat hij had gehoord. Dus toen hij tegenover Palodes kwam, en er geen wind of golf was, riep Thamus vanaf de achtersteven, kijkend naar het land, de woorden zoals hij ze had gehoord:
'De grote god Pan is dood!'
Nog voordat hij uitgesproken was, begon er een groot weeklagen, niet van één persoon, maar van velen, vermengd met uitroepen van verbazing. Omdat er zoveel personen op het schip waren, werd het verhaal al snel verspreid en Thamus werd ontboden door keizer Tiberius². Tiberius raakte zo overtuigd van de waarheid van het verhaal dat hij een onderzoek naar de god Pan gelastte (…)”³ 

¹ Een eilandengroep in het noordwesten van Griekenland
² Tiberius was keizer van het Romeinse Rijk van 767 tot 790 Ab Urbe Condita (na de stichting van de stad Rome) (14 tot 37 na het begin van de christelijke jaartelling)

³ Uit: Plutarchus (799-873 AUC), Moralia, boek V, nr. 29: Over het verdwijnen der orakels / Περὶ τῶν ἐκλελοιπότων χρηστηρίων / De defectu oraculorum

donderdag 6 juni 2019

Uw buik zit u in de weg, meneer Peterson

Ponte Vecchio
2016 – De weegschaal gaf negentig kilo aan.

"Door het stoppen met roken bent u in korte tijd vijftien kilo aangekomen," verklaarde de dokter de gewichtstoename. "Uw spieren en gewrichten zijn op zoveel extra kilo's niet berekend, vandaar de pijnlijke knie en het gekreun en gesteun bij het aantrekken van uw schoenen. Uw buik zit u in de weg, meneer Peterson, u moet afvallen. Maar vergeet niet, u wordt ook een dagje ouder."

Wat had ik een hekel aan die uitdrukking.

De pijn in m'n linkerknie kwam, zo bleek bij nader onderzoek, door een verrekking van het mediale collaterale ligament, oftewel m'n binnenste knieband. Ik wist niet dat ik die had (alle kennis komt voort uit onze onvolmaaktheid).

Naar huis strompelend kreeg ik ook pijn aan m'n rechterknie, hoewel daar niks mee aan de hand was; een soort fantoompijn, louter afgedwongen door symmetrie.

Onderweg klonk uit een open raam een pianoconcert dat ik van vroeger kende. Soeplepels vol gevoel inderdaad, zoals iemand eens spottend had geschreven, maar toch: wat een schitterend, donderend, panoramisch meesterwerk! Ik bleef even staan en begreep ineens waarom ik vroeger naar zulke muziek luisterde. Het verbreedde, verhoogde, verdiepte m'n wezen. Zulke muziek groef
als met shovels een innerlijke ruimte uit. Ik werd opener, groter, lichter, ruimer van binnen door die muziek.
Als je de weg terug wilt vinden, als je een goeie TomTom voor je verleden zoekt
neem dan muziek. De muziek wijst je de weg en zal je precies door de juiste straten, steegjes, paden en olifantenpaadjes leiden.
Turn left. Turn right.

Tot je terug bent.

1977"Zullen we naar Italië gaan?" vroeg W.
Vanaf het stationnetje in N. ging het met de nachttrein richting het Zuiden. We zetten de tent op in de heuvels rond Florence, met uitzicht op de Ponte Vecchio. Het was heerlijk weer en het rook lekker in de heuvels. We gingen naar de kust in een boemeltreintje en zwommen in zee.
"Ik zie geen vissen," zei ik.
"Het zijn onzichtbare vissen," zei W.
Af en toe schreef hij, liggend in de tent, een zinnetje in een schrift.
Waar kwamen die zinnetjesdie hij leek te koesterenvandaan? Waarom drongen ze zich zo aan hem op en bleven ze zo hardnekkig bij hem? En waarom groepeerden ze zich als vanzelf in bepaalde verbanden, formaties, configuraties? Hij wist niet goed wat hij moest met die elkaar zoekende, zichzelf ordenende zinnetjes, behalve ze opschrijven en bewaren in z'n schrift.
We hadden elkaar een paar maanden eerder ontmoet door een fietsbotsing op de BD-weg. Terwijl we het zand, het stof en het vuil van onze kleding afklopten en probeerden het voorwiel van W.'s fiets recht te buigen, werden we vrienden. Zo makkelijk gaat het soms. Bij mij thuis plakten we pleisters op onze bebloede ellebogen.

W. was een welkome nieuwe gast, een prater. Anekdotes, roddels, liederen, theorieën, geschiedenissen, tiradesalles nam hij mee.
"Begin maar alvast met praten, W., we komen er zo aan."
We kenden elkaar amper een week toen we, na een korte periode van bietsen, onze eerste pakjes sigaretten kochten. Thuis durfden we nog niet te roken, dus zwierven we hele middagen door de binnenstad van Z. Het was fijn om daar rond te hangen. Het leek wel een Italiaans dorp. Er waren pleintjes, trappetjes, oude kerken, middeleeuwse poorten, smalle steegjes, stijgend en dalend.
We hoefden niet zo nodig vrij te zijn. Simpelweg er zijn vonden we al mooi genoeg.
W. werd verliefd op al mijn zussen. Niet op allemaal tegelijk natuurlijk. Een voor een. Hij genoot er van door mijn zussen gekend, gezien, geroepen te worden.
"W., wil je me even naar de stad brengen?"
O, natuurlijk wilde hij dat. Hij wilde haar wel naar het einde van de wereld brengen achterop z'n fietshaar handen om z'n middel, wat hem het gevoel gaf alleen nog maar te bestaan uit de gloeiende plekken waar de handen zijn lichaam raakten.
Hij was opgegroeid, beweerde hij, in een mannenwereld en dus moest hij erg wennen aan een huis vol vrouwen. Maar toen hij er eenmaal aan gewend was vond hij het prettig. Het ontspande hem, maakte hem als het ware langzaam maar zeker geschikt voor de liefde, zoals een kippetje na een nacht in de marinade zacht en mals en smakelijk is geworden en geschikt voor de oven.

Een handdoek als een tulband om haar hoofd, een badjas losjes om haar lichaam geslagen, blote voeten, nog nat, op de houten vloer: m'n zusje C.
Overal waar ze geweest was stonden potjes open, gloeiden apparaten na, lagen opengescheurde verpakkingen van kaas, van vlees, van zeep, van maandverband. Half uitgeperste sinaasappels, gebruikte handdoeken, bananenschillen, boterhammen met een hap eruit, slipjes, bh's, truien, broeken, rokjes, laarzen, gympies, elastiekjes.
Kielzog van een pubermeisje.
W. was, naar eigen zeggen, in een andere wereld beland, waar volgen hem geen preutsheid heerste, "lichamelijk noch geestelijk", omdat niemand zich schaamde voor zichzelf. En waarom zouden ze zich ook schamen? Waarom zouden ze ook preuts zijn?
"W.!" riep C. vanuit de badkamer. 
"Ja?"
"Wil je me de handdoek even aangeven, hij ligt op de verwarming in de gang."
W. dronk het gulzig in, dit nieuwe leven. Het liep hem langs de mond, over de kin, in z'n hemd.
En de moeder, wat was die vurig! Gitzwart haar, prachtig opgemaakt, behangen met fijne, fijnzinnige sieraden. Felblauwe ogen, het lichaam van een meisje van zestien, een soepele, lichte, beheerste tred. Als hij dat eens vergeleek met zijn eigen moeder.
Maar de vader had hij nog nooit gezien. Waar was die eigenlijk?

1979Het moet W. goed gedaan hebben dat m'n vader meteen al bij hun eerste ontmoeting te A., ongeveer een jaar later, een belezen man bleek te zijn. Het waren meestal nogal breekbare, nette en voorzichtige types, de belezenen.
"Jouw vader niet," zei W.  
Inderdaad. Hij was onmiskenbaar een macho. Een man die auto's repareerde, die 's avonds z'n eeltige, vierkante handen, zwart van de olie, invette met vaseline; een man die dronk als een zeeman, die met lekkere meiden thuiskwam uit de kroeg, meiden waar W. en ik alleen maar van konden dromen.
"En die een liefhebber is van boeken!" riep W. De hele weg glimlachend fietste hij die avond terug naar zijn zolderkamer. Wat een kerel! Hoe kon het ook anders? Hoe had hij niet kunnen zijn zoals hij was, met zulke dochters en zo'n vurige ex.
Ach, hoe alles verkeerde.
Binnenshuis was m'n moeder misschien vurig te noemen, buiten was dat allerminst het geval. Ze had een schichtige manier van buiten-zijn, van op-straat-zijn, in-de-stad zijn. Ze keek voortdurend om zich heen, registreerde alles wat er in de omgeving gebeurde. Ze bleef nooit lang op dezelfde plek. Ze meed gezelschappen waarvan ze de precieze samenstelling niet kende. Ze was altijd tot het uiterste alert, gespannen. Ze wilde geen naamplaatje op haar deur en nam de telefoon op met de naam van haar ex, mijn vader. Nooit met haar eigen naam. Ze vervloekte hem, maar op het belangrijke vlak van de nomenclatuur had hij haar blijvend uit de brand geholpen en daarom vervloekte ze hem met mate.

2016Nu nog steeds, bijna vijftig jaar na hun scheiding en bijna dertig jaar na zijn dood, nam ze de telefoon op met zijn naam.
"Met mevrouw Peterson."
Ze mocht hem wel dankbaar zijn dat hij zijn naam zo liefdevol in oneindig bruikleen had gegeven.
En dat was ze ook. Zij het niet openlijk.

[Wordt vervolgd]

Uit: Peter Bekkers, Eeuwige Bouillon  (de roman). Uitgeverij Opera Non Scripta, d.d. in 't jaar blok als de uilen kraaien en de koeien met patijnen gaan. 

maandag 3 juni 2019

Waarom heb je die show dan gemaakt, Jerry?

Psychiater Konijn

1.
En de grootste komedies van de afgelopen vijftig jaar zijn:
O
p de tweede plaats: Westerse hulp aan arme landen!
O
p de eerste plaats: Het vredesproces in het Midden-Oosten!

3.*
Er zijn twee tennisspeelsters waar ik graag naar kijk. De ene is Naomi Osaka uit Japan. De andere is Hsieh Su-Wei uit China.
Zij zijn niet uitzinnig. Zij schreeuwen niet en stampen niet zoals de Europese en Amerikaanse speelsters doen.
Zij zijn ingetogen. Zij hebben eerbied voor het spel
en de tegenstander en voor zichzelf. 
Hé, maar dat is een oikofobische of occidentofobische opmerking.¹

4.
Jerry Springer was de eerste talkshowhost die de Amerikanen
aan het schelden en vechten kreeg op tv. Bewakers moesten de gasten en het publiek vaak uit elkaar halen. Inmiddels heeft het format van de Jerry Springer Show ook de Amerikaanse politiek bereikt. Toen Jerry Springer na twintig jaar stopte met zijn show zei hij: "Ik zou mijn eigen show niet bekijken. Er zit niks in dat me aantrekt."
Waarom heb je die show dan gemaakt, Jerry?
 

5.
Er zijn tegenwoordig zorginstellingen
zorgboerderijen waar alle psychiaters en psychologen zijn vervangen door konijnen, geiten, paarden, ezels en andere aaibare dieren.  

6.
Als er een speelfilm uit Hollywood op tv is, dan gaat het meestal over mutanten. Hollywood is een soort mutantentheater geworden.
 

8.*
Op de middelbare school had ik twee klasgenoten
vrienden van elkaar die allebei een hekel hadden aan school.
De een deed niks; hij bleef daardoor drie keer zitten en was op een dag de oudste leerling van de school.
De ander werkte hard en haalde hoge cijfers; hij sloeg twee klassen over en verliet de school al op z'n vijftiende, opgelucht.
De moraal van dit verhaal: je kunt je beter met de stroom mee dan tegen de stroom in verzetten.
 

9.
Woef!
 

10.
Ach, kon ik maar een paar jaar ongestoord studeren en werken. Dan zou ik aantonen
jawel, aantonen dat de huidige toestand van het klimaat en de natuur te wijten is aan duizenden jaren monotheïsme. Hierover mogelijk meer in mijn beoogde wijsgerige hoofdwerk Het Niets, het Ene, het Vele en Alles.

13.*
Vroeger zeiden veel kinderen "u" tegen hun vader en moeder. Dat klonk, voor wie het niet gewend was, erg afstandelijk. In de jaren zestig kwam de tegenbeweging: kinderen noemden hun ouders opeens bij de voornaam. Maar dat klonk ook afstandelijk!

14.
Je zou de hele menselijke geschiedenis als een geschiedenis van de waanzin kunnen beschouwen. 
 

15.
Bij ons in de buurt woont een man die niet helemaal goed bij zijn hoofd is. Hij zit in een rolstoel. Als je naar hem kijkt begint hij naar je te wijzen en je langdurig en keihard uit te lachen: "HAHAHA! HAHA!...
 

16.
… HAHAHA! HAHA!"
De zieke lacht de gezonde uit. Maar misschien had André Breton gelijk en zitten uitgerekend degenen die niet gek zijn in de gekkenhuizen.
 

21.*
Ik schreef het volgende briefje aan m'n buurman of buurvrouw: "Geachte heer, mevrouw, wij kennen elkaar niet. Ik woon naast u. U heeft uw televisie aan de muur bevestigd
dat heb ik vanaf de straat gezien, bij u naar binnen kijkend, neemt u me niet kwalijk. U zet uw televisie vaak nogal hard. Zou u uw televisie wat zachter kunnen zetten of anders van de muur willen halen. Eventueel kan ik u daarbij helpen. Met vriendelijke groet, PB."

* Nummer 2), 7), 12), 13), 17), 18), 19) en 20) zijn zoek.
¹ Paul Cliteur schreef over occidentofobie (hij schreef dit echt): "Men zou het strafrecht niet moeten gebruiken om de opvattingen van mensen te beïnvloeden, maar occidentofobie is nu zo wijd verbreid dat het vreet aan de grondslagen van Europese samenlevingen. Ik wil niet dramatisch gaan doen, maar toch: ja, die samenlevingen zullen ten onder gaan wanneer deze tendens zich blijft voortzetten. De situatie is dus kritiek. En dan is, als ultimum remedium, de inzet van het strafrecht niet langer te vermijden. Occidentofobische delicten zullen moeten worden gestraft. Occidentofobische partijen zullen moeten worden verboden. Er moet een cordon sanitaire komen rond occidentofobische partijen en adverteerders in occidentofobische kranten moeten gewaarschuwd worden dat zij een bijdrage leveren aan de Untergang des Abendlandes."