vrijdag 29 november 2019

Piëta met hond (18) / Een grijze broek en een grijze jas




PIËTA MET HOND


15


Een grijze broek en een grijze jas*





We stonden laat op. Lisa bleef nog even liggen. Ze was een slaapkop.
  We gingen naar de kapper, in verband met de bedrijfsfilosofie van het uitzendbureau.
  Maar eerst klopten we nog even aan bij Brams vader en moeder, of alles goed was, of er geen doden waren gevallen vannacht. Grootmoe de Wolf deed de deur open. Ze was op bezoek. Ze was blind en zo goed als doof. Ze was een jaar ouder dan de eeuw. Ze was geboren in 1899.
  Ze was zo broos! Je moest heel voorzichtig met haar doen, anders zou ze ter plekke tot stof vergaan. Ze had lila haar, ze rook naar eau de cologne en haar huid was zacht. We mochten er wel eens aan voelen. Zij voelde ook wel eens aan ons met haar hand uit de vorige eeuw. Net of de vergankelijkheid ons even aanraakte.
  'Goedemiddag grootmoe,' zei ik, 'is alles weer rustig binnen?'
  Ik moest hard schreeuwen, dicht bij haar oor.
  'Zijn ze weer bezig geweest?' vroeg ze.
  'Het was de hel op aarde, grootmoe.'
  'Is Bram daar ook?' vroeg ze.
  'Ik ben er,' zei Bram.
  'Kom eens bij me,' zei ze. Ze omhelsde hem. Hij gaf zich helemaal over aan de omhelzing. Hij sloot z'n ogen. Wat was hij nog jong.
  Terwijl we de trap af liepen vroeg Bram:
  'Wat ben je liever, blind of doof?'
  'Liever blind,' zei ik.
  'Ik liever doof,' zei Bram.
  Onderweg kwamen we langs de aangrijpendste etalage van de stad. We hielden even halt, uit een wonderlijk soort eerbied die ons telkens weer het zwijgen oplegde. In de etalage lag een grijze broek. Die lag er al een tijd. Er stond een kaartje bij waarop in ouderwets handschrift geschreven was:

Grijze broek

  Er hing ook een grijze jas. Daar stond bij, in hetzelfde handschrift:

Grijze jas

  We arriveerden buiten adem bij de kapper. We waren te laat. Ik mocht meteen plaatsnemen op een stoel.
  De kapper draaide een paar keer om me heen, om me van alle kanten te bekijken, en zwaaide een laken om m'n schouders.
  'Niet te kort alstublieft,' zei ik, 'dat staat me niet, dan lijk ik net een middeleeuwse monnik.'
  'Eerst maar eens de dooie punten eruit,' zei hij.
  De eerste haren vielen op de grond. Een hulpje bezemde ze weg. Hij duwde alle dooie punten in een gat in de grond. Ze gleden over een soort glijbaan naar beneden.
 Op een televisie die aan het plafond hing was te zien hoe een tandarts de kies van een verdoofde tijger aan het vullen was. Daarna kwam er een megaster in beeld, een zanger. Hij stond op een podium, in trompetten van licht. Mensen uit de menigte wilden hem aanraken, maar bodyguards verhinderden dat.
  'Anonimiteit en wereldroem botsen als schuimende brandingen van twee wereldzeeën op elkaar aan de rand van dit podium, in dit megastadion,' zei een commentaarstem.
  De kapper duwde nogal ruw met z'n hand tegen m'n hoofd. 
  'Voorzichtig, kapper' zei ik, 'm'n hoofd is niet van steen, het is geen steen met haar erop.'
  Ik zag m'n mond praten in de spiegel. Zo praatte de mond van m'n vader ook. Precies zo. En m'n neus, die stond op dezelfde manier een beetje scheef als de neus van m'n vader. Ik werd heel rustig door die waarneming. Zo rustig was ik nog nooit geweest.
  'Uw neus staat een beetje scheef, hè?' zei een vriendelijke oude vrouw die rechts van me in de stoel zat.
  'Inderdaad,' zei een man die links van me zat.
  Het duurde niet lang of ze zaten uitgebreid over m'n scheve neus te praten. 
  Iemand zei: 'An der Nase eines Mannes erkennt mann sein Johannes.'
  Van m'n neus kwamen ze dus op m'n Johannes, van m'n Johannes op de Duitsers, en het einde van het liedje was dat een oude man die wat verderop zat in tranen uitbarstte.
  'Dat heb je er nou van,' besloot de vrouw die erover begonnen was.
  Bram en Dadias d'Arbrisseaudie twee dikke vriendenzaten op een bank te kijken hoe ik werd geknipt.
  M'n haren vlogen in het rond. Ik begon al aardig op een middeleeuwse monnik te lijken. Toen knipte de kapper per ongeluk in m'n oor. Het kwam doordat ik bewoog, zei hij. Het bloed spoot eruit, want er zit veel bloed in de oren, dat heeft de natuur zo geschapen.
  'Au, kapper,' zei ik, 'u doet me pijn. En het wordt veel te kort.'
  'Wie is hier nou de kapper?' zei hij.
  'Jawel, dat bent u, daar is geen twijfel over mogelijk. Maar wiens hoofd is het?'

* Dit hoofdstuk werd geschreven met de linkerhand.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten