PIËTA MET HOND
6
Honeymoon Quiz
'Waarom zit je telkens aan je neus?' vroeg Lisa.
'Zeg ik niet,' zei ik.
Iemand legde een tegenhoudende hand op m'n schouder toen we naar binnen gingen. Het was de deurwaarder. Hij had een politieagent bij zich en die had weer een koevoet bij zich. Ze kwamen geld halen. Maar dat had ik nu niet en daarom gingen ze beslag leggen op m'n spullen. Ik kon wel zien dat er geen gram geduld meer in de deurwaarder over was.
Het betrof een boete voor zwartrijden die in vijf herinneringen was opgelopen van veertig naar twaalfhonderdtachtig gulden.
Leverden mijn herinneringen maar zoveel geld op!
Het betrof een boete voor zwartrijden die in vijf herinneringen was opgelopen van veertig naar twaalfhonderdtachtig gulden.
Leverden mijn herinneringen maar zoveel geld op!
Ik woonde op vijf hoog. Alle verdiepingen hadden hoge plafonds, we moesten veel trappen op. Het pand stond bijna net zo scheef als de toren van Pisa.
We klommen en klommen. De deurwaarder en de agent puften van de inspanning en de warmte. Dadias d'Arbrisseau hijgde. Z'n tong sleepte zowat over de treden. Alleen Lisa huppelde zo lichtvoetig als een vlindertje de trap op. Ze telde de treden. We waren al bij de vijftigste trede en nog was m'n woning niet in zicht. Onderweg zei de agent: 'Je moet nooit zo hoog gaan wonen. Dat is gevaarlijk. Je ogen kunnen eruit vallen als je naar beneden kijkt.'
Eindelijk waren we er. Mariannes ijsje was gesmolten.
Ik hoefde niet eens de sleutel in het slot te steken. Marianne deed de deur al open. Ze had iets doorzichtigs aan. Het was een bandeloze tijd. Je kon haar borsten zien. Lisa begon meteen te huilen. Dit was geen goed begin van het samenwonen.
'Lisa, niet huilen.'
Ik sloeg een arm om haar heen.
'Kom binnen,' zei ik tegen de deurwaarder en de agent.
De televisie stond aan. Er was een herhaling te zien van de Honeymoon Quiz. De bruid trok aan een touw en boven de bruidegom ging een luik open. Een hele plens bagger kwam bovenop de bruidegom terecht en hij won duizend punten.
Toen werd er op de deur gebonkt.
Het was Bram met z'n plastic zak vol verfspuitbussen. Daarmee spoot hij z'n naam op muren en trams.
'Hé Bram, kom binnen,' zei ik.
Hij was elf. Hij kwam elke dag bij me op bezoek. Hij was de zoon van de heer en mevrouw de Wolf, m'n benedenburen. Zij waren er de oorzaak van dat ik altijd op m'n tenen door m'n huis liep. De de Wolfs konden er niet tegen om voetstappen boven hun hoofd te horen. Dan zaten ze allebei met hun handen op hun oren op de bank. Het deed ze denken aan de oorlog. Ze zeiden: 'We zijn niet zo hoog gaan wonen om voetstappen boven ons hoofd te horen.'
Daar zat wat in, vond ik. Verder maakten ze de ergste ruzies die ik ooit had meegemaakt. Omdat ik zo stil moest zijn kon ik alles horen.
'Kom gauw,' zei Bram. Hij pakte m'n hand en trok me mee.
Ons pand werd overmorgen afgebroken. Ook dat was geen goed begin van het samenwonen.
De hele buurt werd afgebroken. De hele gribus. De machtige machines stonden al klaar. Er liepen voortdurend mannen door de buurt op schoenen met metalen neuzen en met gele helmen op. Ze keken steeds omhoog terwijl ze met hun voeten in de modder stonden. En overal waren televisiecamera's. Ze gingen het slopen filmen.
Iedereen ging weg, er was een grote uittocht aan de gang. Ik ging ook weg. Ik wist alleen nog niet waarheen. Misschien kon ik een tijdje bij m'n vader wonen.
Alleen de de Wolfs weigerden om weg te gaan. Geen haar op hun hoofd dat eraan dacht. Brams moeder was volkomen dolgedraaid door het probleem. Ze deed niks anders dan stofzuigen. Af en toe rende ze zomaar de straat op met haar stofzuiger, alsof ze de wereld ging stofzuigen.
'Kom gauw,' zei Bram.
'Ik ben zo terug,' zei ik tegen de anderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten