1.
De mildheid van de vastbeslotenen. De onbarmhartigheid van de dolenden.
2.
In de gedaante van massatoerist herontdekken we onszelf als plaatsgebondenen. En als plaatsgebondenen zullen we de massatoerist verdrijven (zie Venetië). Zo zal het ook gaan met moralen en goden. Na de dekolonisatie van de landen straks ook de dekolonisatie van de zielen. Na het neerhalen van de standbeelden straks ook het neerhalen van ster, kruis en kalligrafie.
"En wij zullen opnieuw beginnen."¹
3.
Woensdag waaide de wind met kracht 9 over het land (het vlakke land). Schoorsteenkappen, antennes en dakpannen waaiden weg, takken braken af en kinderen moesten moeite doen om te blijven staan.
Alleen eenden en zwaluwen vlogen nog.
4.
In Amerika zijn burgers niet meer van soldaten te onderscheiden. Alles en iedereen is tot de tanden gewapend. En alles en iedereen gelooft in god.
|
Handboek van de Amerikaanse media |
5.
De vertoning van president Trump en zijn familieleden bij het accepteren van de Republikeinse nominatie sorteert alleen effect bij een onderontwikkelde, onwetende bevolking. Wel, daar hebben de Amerikaanse media in de afgelopen zeventig jaar voor gezorgd.
De media regeren over Amerika volgens het credo van Philippus van Macedonië, de vader van Alexander de Grote: διαίρει καὶ βασίλευε.
Verdeel en heers.
Niccolò Machiavelli moedigt in Dell' Arte della Guerra² deze wijze van heersen aan, "echter niet als methode om te heersen over het eigen volk, maar als methode om de vijand te verzwakken."
De media regeren over het Amerikaanse volk als over een vijand.
(Het huidige Amerika is deels een schepping van de Tweede Wereldoorlog. Het is wat er gebeurt wanneer mensen zoals Edward Bernays de ruimte krijgen³).
6.
Meer dan dertig jaar lang was Liefde in tijden van cholera de mooiste roman die ik kende. Maar een paar weken geleden las ik Honderd jaar eenzaamheid.
Ik had het kunnen weten. Wie anders dan de schrijver van Liefde in tijden van cholera kon Liefde in tijden van cholera overtreffen?
7.
Uit Honderd jaar eenzaamheid ⁴:
"'Er gaat iemand komen,' zei Aureliano. 'Ik weet niet zeker wie het zal zijn, maar wie het ook is, hij is al onderweg.'
En inderdaad, 's zondags kwam Rebeca. Ze telde niet meer dan elf jaren.
Haar hele bagage bestond uit een koffertje met kleren, een houten schommelstoeltje en een grove linnen zak die een onafgebroken klok-klok-klok-geluid veroorzaakte en waarin ze de beenderen van haar ouders meebracht.
Vanaf het moment van haar komst ging ze op haar stoeltje zitten, waar ze op haar duim begon te zuigen en iedereen met grote schichtige ogen aankeek, zonder ook maar te laten blijken of ze verstond wat men haar vroeg.
Aangezien er in die tijd in Macondo geen kerkhof was, omdat er tot dan toe nog niemand was gestorven, bewaarden ze de linnen zak met knekels totdat ze een waardige plaats zouden hebben om ze te begraven en nog lange tijd lagen de beenderen overal in de weg en kwam je ze op de meest onverwachte plaatsen tegen, altijd met dat klokkende geluid als van een broedse kip.
Dagenlang slaagden ze er niet in Rebeca te laten eten. Niemand kon begrijpen hoe ze aan de hongerdood wist te ontkomen, totdat de indianen, die alles opmerkten omdat ze onophoudelijk op hun geruisloze voeten door het huis zwierven, ontdekten dat Rebeca alleen maar trek had in de vochtige aarde van de patio en de brokken kalk die ze met haar nagels van de muren krabde.
Toen Rebeca eenmaal genezen was van haar kwalijke gewoonte om aarde te eten en was overgeplaatst naar het vertrek van de andere kinderen, werd de indiaanse, die bij haar sliep, op zekere nacht bij toeval wakker. In de hoek hoorde ze een vreemd, telkens onderbroken geluid. Vol schrik ging ze overeind zitten, in de mening dat een dier het slaapvertrek was binnengedrongen, maar toen zag ze hoe Rebeca in haar schommelstoeltje zat te duimzuigen met fel oplichtende ogen als van een kat in het donker. Verlamd van schrik, diep bedroefd door het onheilvolle van haar noodlot, herkende Visitación in die ogen de symptomen van de ziekte die haar en haar broer ertoe gedwongen hadden te vertrekken uit een duizendjarig koninkrijk waarin ze koningskinderen waren geweest. Het was de gesel van de slapeloosheid."
8.
Over aarde gesproken. Volgens de geleerden zijn recente virussen zoals zika, aids, sars, ebola en corona afkomstig van in het nauw gebrachte wilde diersoorten. Zij zeggen dat de vernieling van de aarde door de mens nu ook de menselijke soort zelf in gevaar brengt. Ook zeggen zij dat de mens een nieuwe relatie moet vinden met de aarde voordat de aarde deze nieuwe relatie – in wezen het herstel van een oude – met grof geweld afdwingt. Wanneer is alles zo verstoord geraakt?
Onze geleerden komen niet verder dan:
"Kapitalisme."
"Industrialisatie."
"Vervuiling."
Maar de noodlottige verstoring vond op een eerder moment plaats. Het is het moment waarop de mens (zoals te lezen valt in het openingshoofdstuk van het oude testament) op radicale, agressieve en noodlottige wijze uit de natuur werd gerukt als een plant uit de grond en – tot zijn eigen verbazing – werd gepresenteerd als een schepsel Gods.
Een God als schepper – het was eerder vertoond, maar nooit met zoveel eenkennigheid en fanatisme.
Het oude Europese pantheïsme en polytheïsme en de oude Aziatische tradities kenden noch de radicale ontworteling uit de natuur noch de bijbehorende demonisering van de natuur, en zouden nooit in staat zijn geweest tot de vernielingen aan de aarde waartoe het monotheïsme en het daaruit voortgekomen kapitalisme in staat zijn gebleken.⁵
Wat wij nu gaan meemaken is niks minder dan de terugwijzing van God. Niet door machteloze stervelingen zoals Charles Darwin of professor Nietzsche – maar door de aarde zelf.
De almachtige bevindt zich onder onze voeten.
9.
Over het voor de antieke wereld verbijsterende fanatisme en het gebrek aan zelfspot bij de aanhangers van het monotheïsme (toen nog alleen joden en christenen) vertelt Mary Beard in haar Ockhamse meesterwerk S.P.Q.R de volgende anekdote. Zij schrijft:
"Bijzonder onthullend is het verhaal van een christenvrouw die er in het jaar 203 n. Chr.⁶ toe veroordeeld werd voor de wilde dieren te worden geworpen in het amfitheater van Romeins Carthago. In
het algemeen leefden christenen in het Romeinse Rijk zonder door
ingrijpen van de staat te worden lastiggevallen, maar af en toe werden ze als zondebok gebruikt.
Vibia Perpetua, een pas bekeerde christin, was ongeveer tweeëntwintig jaar oud, getrouwd en had een klein kind, toen zij werd gearresteerd en voorgeleid aan de procurator van de provincie, die als plaatsvervanger van de recentelijk overleden gouverneur optrad. Haar verslag is het langste, persoonlijkste en intiemste verhaal van een vrouw over haar eigen ervaringen dat we nog hebben uit de hele antieke wereld. Ze weidt uit over haar zorgen om haar kind en de dromen die zij heeft aan de vooravond van haar uitlevering aan de wilde dieren. Zelfs in dit verslag komen de frustratie van haar ondervrager en de felheid waarmee hij haar tot bezinning probeert te brengen goed over.
'Heb medelijden met de witte haren van je vader, heb medelijden met je kleine kindje,' drong hij aan. 'Breng gewoon een offer voor het welzijn van de keizer.'
'Dat zal ik niet doen,' was haar antwoord.
'Ben je christen?' vroeg hij nu, de formele vraag stellend.
Toen ze zei dat ze dit was – christiana sum – werd ze ter dood veroordeeld. De procurator was duidelijk verbijsterd en naar het schijnt ook het publiek dat haar in het amfitheater zag sterven. Romeinse bloedsporten waren onderhevig aan vrij strikte regels. Het waren dieren en misdadigers en de onderklasse van slaven die er gedood werden, geen jonge moeders."
[wordt vervolgd]
¹ Uit het gedicht "Het ingrijpen van de goden" van Konstantinos Petrou Kavafis (1899)
² Uit: Niccolo Machiavelli, Dell' Arte della Guerra, 1520
³ Voor een goed inzicht in het cynisme van mensen zoals Bernays: zie Mario Vargas Llosa's nieuwe roman Bittere tijden, die in september in vertaling uitkomt bij uitgeverij Meulenhoff
⁴ Geen roman, maar een mythologie.
⁵ In de studie Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (1905), die ik als student heb moeten lezen, veronderstelt Max Weber dat het kapitalisme is voortgekomen uit het calvinistisch ascetisme. Dit is ten dele waar.
⁶ 938 na de stichting van Rome (Ab Urbe Condita / AUC)!