In de beklaagdenbank zat een rups. Hij was
verschrikkelijk dik en verschrikkelijk slecht (twee dingen die lang
niet altijd samengaan).
Drie rechters (rupsen) bogen zich over zijn misdaden
en kwamen tot een vonnis dat op plechtige wijze werd voorgelezen. Dit duurde
erg lang omdat rupsen, nou ja, niet bijzonder vlug van aard zijn en tussendoor heel veel eten.
Ondertussen gebeurde er iets opzienbarends: de beklaagde veranderde in een cocon zonder poten, ogen, mond, oren, vleugels,
antennes of wat dan ook.
“Luistert u nog wel?” vroegen de rechters.
Terwijl ze het vonnis langzaam en met volle mond voorlazen, werd de cocon van
binnenuit opengemaakt als een zichzelf openend cadeau. Eruit kroop een
mooi citroengeel vlindertje. Het strekte zijn nog
natte vleugeltjes, droogde ze aan de lucht en begon door de rechtszaal te
fladderen.
De vijftien rechters volgden het vlindertje
nauwgezet. Toen kwamen ze eindelijk bij de slotzin van hun vonnis, bij de straf.
Maar de pasherborene, de citroengele, fladderde op adembenemend
lichtvleugelige wijze door het open raam naar buiten, waar de zon
scheen, waar het heerlijk rook en waar een zacht en buitengewoon vriendelijk
briesje waaide.
En de rechters waren nog niet van hun verbazing
bekomen, of ook zij begonnen allemaal in cocons te veranderen. En alle
slachtoffers en alle advocaten en de griffier (een belangrijk functionaris)
ook.
En het duurde niet lang – nou ja, eigenlijk wel lang – of allen fladderden
door het open raam naar buiten, de heerlijke, geurige, warme zomer in, weet je
wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten