Hij had mooie rechte schouders, brede.
En mooi lang zwart haar.
En koolzwarte ogen die glinsterden van intelligentie.
Hij liep mooi.
Hij wist niet wie zijn vader en moeder waren.
Zijn oma was zachtaardig.
Je kon haar zachtheid gewaar worden door haar vermoeidheid heen.
Hij woonde samen met zijn vriendinnetje L.
Hij sprak nauwkeurig.
Hij zei nooit een woord dat hij niet zorgvuldig uitgekozen had.
Hij knipperde op een interessante manier met zijn ogen.
Als hij piano speelde kreeg hij de spanwijdte van een condor.
Hij werkte in de machinefabriek van J.'s vader op het industrieterrein.
J.'s vader riep hem bij zich in de directiekamer en zei: "Je moet je school afmaken."
Er werd gefluisterd dat hij een zoon van Albert Einstein was. Die kwam soms naar onze stad om een vriend te bezoeken.
Einsteins vriend woonde bij ons in de straat.
Hij was een psychiater.
Op een dag werd de vriend van Einstein vermoord door een patiënt.
Het silhouet van zijn dode lichaam was in krijt getekend op de vloer van het vertrek waar hij vermoord was.
zaterdag 11 april 2020
Hij knipperde op een interessante manier met zijn ogen
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten