Een tante van mij spreekt Vlaams.
Eigenlijk is ze niet mijn tante, maar ik mag tante zeggen.
O, die zwaarbeproefde, droevige grootmoeder met haar broze, breekbare, frêle gestalte.
Haar Vlaams is zo mooi. De harde Hollandse g – die zaag – is vervangen door een allerluchtigst, allerdoorluchtigst, ijl, dun, bijna niet-bestaand, bewonderenswaardig ademstootje dat al het door haar benoemde als het ware doet opstijgen als een lichaamswarm ademwolkje in winterse kou.
"Hent," zegt ze, in plaats van Gent.
"Hoed" in plaats van goed.
"Helukkig."
Alle woorden en woordjes worden gevuld met het helium van haar ademtocht en stijgen vrolijk ten hemel.
De taal, opgetild uit haar boerenbestaan – vork, schep, pan – wordt schouwspel, fata morgana, poollicht.
Ik heb de neiging af en toe te applaudiseren, oh! en ah! te roepen als tante A. aan het woord is, maar ik hou me in want ze is een oude, eerbiedwaardige Vlaamse dame uit een andere tijd en ik weet niet zeker of ze het wel zal waarderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten