maandag 3 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (2) / Dubbelleven*

Er zijn lezers, die menen dat de drinkers en zuipers die ik hier in deze laat-twintigste-eeuwse kroniek van het Amsterdamse caféleven ten tonele voer, niet werkelijk bestaan, maar dat ik ze gewoon uit m'n duim zuig. Nou, daar is helemaal niks van waar, al moet ik wel zeggen dat ik aan sommige types een beetje heb zitten boetseren om ze onherkenbaar te maken voor zichzelf en anderenvooral voor anderen. Want het is een bekend feit dat een mens heel goed de eigenaardigste en idiootste dingen van zichzelf kan verdragen, zolang niemand anders er maar iets van weet. Zo ken ik een weirdo from Weirdsville die heel vreemde gedachten heeft, en dat is voor hemzelf geen enkel probleem. Maar laatst vertelde hij er iets over aan een vrouw en die keek hem geschrokken aan.
En nu willen jullie natuurlijk weten wat voor vreemde gedachten dat precies waren, maar dat ga ik niet zeggen. Ik kan jullie alleen verzekeren dat ik nog nooit in m'n hele leven zulk een buitensporig gedachtengoed ben tegengekomen.
Maar waar had ik het ook weer over? O ja, ik heb er dus een beetje aan zitten boetseren, aan die figuren, omdat het er in een café nu eenmaal anders aan toe gaat dan in het normale maatschappelijke verkeer. Zo moest ik een tijdje geleden bij een loket van de gemeente zijn, en wie zat daar achter dat loket, met een stropdas voor, een keurig streepjeshemd, een uitgestreken smoel en zulke netjes gekamde haren dat ik hem nauwelijks nog herkende? Iemand uit ons café! En niet zomaar een braverd die elke dag stilletjes zijn natje komt opdrinken zonder iemand lastig te vallen, maar een rotzak van het ergste soort.
Omdat ik zo lang in de rij moest staan, had ik alle tijd om dat figuur te bestuderen, en ik kan onmogelijk in twee woorden uitleggen hoe groot het verschil was tussen de man die ik ken uit het café en deze man hier achter het loket.
Als zijn chef wist hoe hij zich in ons café te buiten gaat aan allerlei vormen van liederlijkheid, hoe hij vloekt en tiert en onbeschoft is tegen iedereen, dan zou hijdie chef bedoel ikniet geloven dat het dezelfde persoon is die daar nu zo braaf zit te knipmessen achter dat loket en vliegt en rent op de manier van uw wens is mijn bevel. Het is niet ondenkbaar dat die chef dan de eerste gelegenheid zou aangrijpen om hem op staande voet te ontslaan. Daarom is het beter dat ik deze loketbeambte niet met naam en toenaam noem en niet naar het leven teken, want ik wil het niet op m'n geweten hebben om iemand van zijn werk en dubbelleven te beroven. Mijn geweten kan op dit moment maar heel weinig verdragen. Het is namelijk al een tijdje overbelast en raakt al bij het minste geringste over z'n toeren.
Ik denk dat het nu wel duidelijk is wat ik bedoel, namelijk dat je niet zomaar alles naar waarheid kunt opschrijven en dat je een beetje moet boetseren aan zo'n figuur om hem voor zichzelf en voor anderen onherkenbaar te maken, zoals ik al zei.
Ik dacht, terwijl ik in de rij op m'n beurt stond te wachten: het zou pijnlijk zijn als die rotzak nu opeens voor mij moest rennen en vliegen. Zo zijn wij tenslotte niet getrouwd. Daarom ging ik in een andere rij staan. Ik moest helemaal achteraan aansluiten, want niemand wilde me voor laten gaan, hoewel ik vreselijke haast had, wat ik ook kenbaar maakte. Zelf laat ik de haastigen trouwens altijd voor. Het maakt dat ik me een goed mens voel.
Het was me toch een lange rij! En hij ging me toch langzaam! Maar ik was blij dat ik erin stond.

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de tweede column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten