"Wanneer twee vrouwen met elkaar praten over mannen," zegt K., "dan zitten ze er bijna altijd bij te lachen. Weliswaar komt er geen bulderlach uit hun kelen, maar toch: er is een geamuseerdheid. Al zijn ze nog zo kwaad of teleurgesteld – en dat zijn toch waarachtig geen lachopwekkende gevoelens –, toch verschijnt vanzelf dat lachje om hun lippen, dat de uitdrukking van een geamuseerdheid is. En hoe diep ik m'n peillood ook in dat vrouwenlachje laat zakken, ik raak nooit de bodem, het is niet te peilen. Schijnbaar is er iets met de man aan de hand, dat de vrouw aan het lachen maakt. Wat is het, dat de vrouw zoveel amusement bezorgt? Wat is er toch zo lachwekkend aan ons in de ogen van de vrouw?"
Ik weet het ook niet. Het is niet gemakkelijk voor een man om over zijn eigen lachwekkendheid na te denken. Hij moet dan als het ware uit zichzelf naar buiten treden om zichzelf eens van een afstandje te bekijken. Hij moet zichzelf als een grapje gaan beschouwen. En dat is nogal een tegendraadse manoeuvre, net alsof hij midden in het vuurgevecht uit de loopgraaf klimt om even een luchtje te scheppen en de benen te strekken.
"Terwijl wij juist helemaal niet zitten te lachen wanneer wij over vrouwen praten," gaat K. voort. "Wij zijn vol bewondering of vol afschuw, vol woede of begeerte, liefde of ernst, maar wij zijn nooit geamuseerd. En nu vraag ik me af: hoe kan dat? En ook vraag ik me af: wie is er nou een hoger wezen, de man of de vrouw? Want er zijn hogere en lagere wezens, zegt de filosoof Michel Eyquem de Montaigne, en wel op zo'n manier dat een laagstaand mens dichter bij de dieren staat dan bij een hoogstaand mens. Mij dunkt dat de geamuseerdheid van een hogere orde is dan de niet-geamuseerdheid en dat dus de vrouw een hoger wezen is dan de man. En weet je wat ook een verschil is?"
"Nou?"
"Dat mannen altijd luidkeels over vrouwen praten, zodat iedereen in de wijde omgeving het kan horen, terwijl vrouwen juist altijd zachtjes praten. En het is een bekend feit dat zachtjes praten van een hogere orde is dan luidkeels praten. Daarom stel ik voor dat de wereld de komende duizend jaar door vrouwen geregeerd wordt, want vrouwen zijn de steunpilaren van de wereld, terwijl wij mannen er – om met Gabriel García Márquez te spreken – door onze historische bruutheid een zootje van maken."
En nadat hij nog een laatste glaasje mescal heeft laten aanrukken, concludeert hij: "Tussen mannen en vrouwen gaapt zo'n wijde kloof, dat ze alleen maar op de vleugels van de grote liefde naar elkaar toe kunnen vliegen. Gewoon over de grond is er geen weg, geen pad."
* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de zevende column. Enkele passages uit deze column gebruikte ik in m'n debuutroman Piëta met hond, die op deze blog te lezen is.** Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen in Normandië.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten