1.
Zijn dagen, zijn weken en zijn maanden stroomden vol met werk. Het arbeidsethos had hem te pakken. Ook de weekeinden stroomden vol met werk. Als ik hem toevallig op straat tegenkwam had hij maar tien minuten de tijd in plaats van de hele dag, zoals voorheen, en hij keek voortdurend op zijn horloge. Vaak had hij helemaal geen tijd, behalve om te zwaaien.
2.
Hij was een veel betere gast dan gastheer.
3.
Hij had een blauwige of groenige tatoeage op zijn arm. Het waren drie puntjes. Ik vroeg hem hoe die drie puntjes daar terecht waren gekomen. Hij zei dat hij ze zelf met een gesteriliseerde naald in zijn huid had geprikt toen hij veertien jaar was en er daarna Parker Quink permanent blue-black in had gedruppeld en gewreven.
Ik woonde in een klein huis dat tegelijk een groot huis was. Het had een oppervlakte van veertig vierkante meter, maar omdat het halletje (H), de badkamer (B), de slaapkamer (S), het terras (T), de woonkamer (W) en de keuken (K) allemaal twee deuren hadden kon ik er eindeloos rondjes in lopen.
5.
Tenslotte kregen we ruzie en we werden vijanden. Maar we spraken regelmatig af in de stad, buiten de ruzie en de vijandschap om, alsof we diplomaten waren van onszelf. Dan dronken we en kletsten we.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten