PIËTA MET HOND
16
Koekoek (vervolg)
'Barkeeper, waar blijven die drankjes?' riep de uitdeuker.
'Ik schenk jou niks meer, klootzak,' riep de barkeeper.
'Dat zullen we nog wel eens zien,' zei de uitdeuker.
Hij deed het stotteren weer na. Daar had hij schijnbaar plezier in. En daardoor raakte de wiskundige zo buiten zichzelf van woede, dat hij op de brede rug van de uitdeuker sprong en met z'n vuisten op z'n hoofd begon te timmeren.
'Jij k-k-k..!'
Ik denk dat hij klootzak wilde zeggen.
De uitdeuker draaide zich om, maar de wiskundige draaide natuurlijk mee, zoals de staart van een hond. Hij draaide zich nog een keer om en de wiskundige draaide weer mee.
De uitdeuker werd nu zo kwaad, dat hij de wiskundige met beide armen boven z'n hoofd tilde en hem tegen een kast met flessen smeet. Alle flessen vielen op de grond en bovenop de wiskundige. Op Paul. Wat een gerinkel gaf het.
'Oooh...' kermde hij. En nog een keer:
'Oooh...'
Het werd stil in café Höhenwahn. We vreesden dat hij zwaar gewond of dood was.
Maar integendeel. Hij stond op, sloeg het stof van zich af, streek z'n haren glad en zei:
'Ik ben eruit!'
En daarna zei hij het volgende, plechtige:
'M'n hele leven lang heb ik geprobeerd om uit m'n som te komen. Ik redeneerde en redeneerde en ik bleef maar rondjes draaien op de bodem van m'n som. Maar ik moet helemaal niet redeneren. Ik moet beslissen. En dit is wat ik heb besloten: ik ben eruit.'
Hij stak z'n vinger in de lucht ten teken dat hem iets bijzonders was opgevallen.
'Ik stotter niet meer,' zei hij.
Hij bedankte de uitdeuker en ging er vandoor op de Russische manier, dat wil zeggen: hij kneep ertussen uit.
'Wel heb je ooit,' zei de uitdeuker. Hij stond een poosje na te denken. Ik zag wel dat het 'm boven de pet ging.
'Barkeeper,' riep hij, 'nog drank voor iedereen, en vlug, jij lelijke snertkerel.'
Wat een stoffige scheldwoorden.
Toen raakte iedereen slaags, vriend en vijand. Vuisten zwaaiden door de lucht, armen en benen zwierden door de lucht en flessen vlogen door de lucht.
Een man die al die tijd stilletjes in een hoek van het café had gezeten sprong bovenop een man die op de grond lag, en timmerde zo hard met z'n vuisten op z'n gezicht dat het bloed eruit spoot. Werkelijk, in alle hoeken was een gevecht aan de gang. Ook Bram was op de rug van een man gesprongen. Hij was van plan om een fles op z'n kop kapot te slaan.
'Bram, niet doen!' riep ik.
Maar het was al te laat en het slachtoffer zakte door z'n knieën op de grond, met Bram op z'n rug.
Er waren zeker doden gevallen, als er niet juist op dat moment een oogverblindend mooie vrouw het café was binnengekomen.
Iedereen hield op met waar hij mee bezig was – namelijk het aframmelen en uitschelden van iemand anders – en bleef staan als betoverd. Het was opeens zo stil, dat we het tikken van de klok konden horen.
'Marianne!' riep zo ongeveer iedereen tegelijkertijd. Want zij was het.
En iemand die op de grond lag riep:
'Vrijheid blijheid!'
Op de televisie, die zacht stond, was een close-up te zien van Evander Holyfields oor, met een stuk eruit.
Wat een lieflijkheid en verlegenheid heerste er opeens in het café. De barkeeper begon de flessen die nog heel waren terug te zetten in de kast. De uitdeuker hielp hem mee en sloeg een arm om hem heen, om het goed te maken. Een dikke en een dunne klant begonnen aan hun stropdassen te friemelen, en zelfs op het gezicht van de sombere vrouw op de hoek van de bar verscheen een glimlach.
Zo zie je maar, waar schoonheid goed voor is. Wat was ze mooi, Marianne. De hele wereld was verliefd op haar, mens en dier.
Ze ging op de lege stoel naast m'n vader en tegenover mij zitten. Een paar minuten geleden zat de wiskundige daar nog.
'Hallo Marianne,' zei ik. 'Is me dat een toeval.'
'Ja, wat een toeval,' zei ze. 'Hoe kennen jullie elkaar?'
Ik zei niks. Geen woord. Dat had ik beloofd.
'En jullie?' vroeg m'n vader.
'En jullie?' vroeg ik.
De kunst is om vragen zo lang mogelijk onbeantwoord te laten, had ik ergens gelezen.
'Bram, Dadias, kom, we gaan,' zei ik. Het werd me te ingewikkeld.
Maar Dadias d'Arbrisseau kon niet meer lopen. Er was iets met 'm aan de hand. Ik moest 'm dragen.
'Dag jongetjes,' riep m'n vader.
Ik had zin om cadeaus voor Lisa te kopen. Parfum, een ring, een zomerjurk. Ze lag vast nog te slapen in m'n bed. Ze was tenslotte zwanger. Of misschien was ze plaatjes aan het draaien.
Maar Lisa was geen plaatjes aan het draaien en ze lag ook niet te slapen. Ze lag te bellen met haar moeder. Ze rookte een filtersigaret. Ze keek naar het plafond en naar de blauwe hemel. Uit een fabriekspijp kwamen wolken.
'Heb je gebeden?' vroeg haar moeder.
'God vindt het goed,' zei Lisa.
'En Herman?' vroeg haar moeder.
Herman, dat was ik.
'Hij ook,' zei Lisa. 'Maar het is niet van hem, het is van iemand anders.'
'Weet hij dat?' vroeg haar moeder.
'Nee,' zei Lisa. 'Ik wou het hem vertellen, maar ik durf niet. Ik wil niet dat hij kwaad wordt. Of verdrietig. Ik wil niet dat hij nog meer rozen gaat opeten. Want ik heb ergens gelezen: een mens wordt wat hij eet. Dan krijgt hij overal doornen. Hoe moet ik hem dan aaien? O, als ik het niet vertel is het een kwaad, maar als ik het wel vertel is het ook een kwaad. En ik weet niet wat het ergste is van die twee kwaden.'
'Je hoeft het niet te vertellen,' zei haar moeder.
'Nee,' zei Lisa, 'maar straks bedenkt hij zich. Straks wil hij het toch houden. Dan moet ik het alsnog vertellen. Of hij krijgt wroeging achteraf. Dan moet ik het hem ook vertellen.'
'Je bent een goed kind,' zei haar moeder.
Lisa's moeder was een dame van niveau. Ze had een kleine hond. Dat was haar darling. Ze hoefde hem nooit te borstelen, want z'n haren zaten altijd goed.
Lisa's vader kwam uit een familie van doelverdedigers. In een legendarische wedstrijd had hij de bal zo allemachtig ver en hoog uitgeschopt – hoog boven het stadion uit – dat hij alle tijd had om naar de andere kant van het veld te rennen en die bal met z'n eigen kop in het doel van de tegenpartij te koppen. Daardoor was hij wereldberoemd geworden en schatrijk.
Lisa stak nog een filtersigaret op en begon haar ogen op te maken met een oogpotlood, gewoon om er mooi uit te zien. Ze deed het ongelofelijk precies.
Wat een strakke lijntjes verschenen er boven de wimpers van haar amandelvormige ogen vol dromen.
Toen deed ze rode lippenstift op haar lippen en gouden oogschaduw boven haar ogen. En al die tijd zat ze voor de spiegel, denkende:
'Ik lijk wel een Arabische prinses.'
Zo was het.
En als je wilt weten hoe het afloopt met Marianne, Lisa, m'n vader en mij, dan kun je net zo goed meteen doorgaan naar hoofdstuk 20, want wat er nu gaat gebeuren is toch allemaal zuivere zotheid.
En als je wilt weten hoe het afloopt met Marianne, Lisa, m'n vader en mij, dan kun je net zo goed meteen doorgaan naar hoofdstuk 20, want wat er nu gaat gebeuren is toch allemaal zuivere zotheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten