donderdag 21 februari 2019

En in het midden de magische rust van het mini-woud

Mini-woud (het hart van de stad)
1984
Het was nog vroeg in de ochtend en het begon alweer warm te worden. We waren tot laat uit geweest. De ramen en deuren stonden open, de lichtblauwe gordijnen deinden zachtjes in de bijna-windstilte, we hadden een kater. Van buiten kwam de zoete geur van de opwarmende stad.
Nineteen eighty-four van George Orwell lag op vele nachtkastjes, als een aankondiging van wat er op ons af kwam.
De aanwezigen, die ochtend, waren: M., ik, de geur van de zomer, het blauw van de lucht, de bomen in bloei, de vogels, de stemmen van de buren, het eeuwige geschrob van mevrouw T. (smetvrees)
en ver weg, zo ver weg dat we er helemaal niet aan dachten: de stad Z., waar we vandaan kwamen, waar onze ankers rustten, diep in de provincie.
Dit was m'n penthouse aan het Weteringcircuit, van waaruit drukke wegen liepen naar oost, west, zuid en noord.
Vanaf het circuit kwam het vrolijke geluid van de trambeltinggg! tingelinggg!en het denderen en krijsen van ijzeren wielen over ijzeren rails. Zes trams reden er over het circuit: de 25, de 24, de 16, de 10, de 7 en de 6, die ook wel de 101 werd genoemd (1 bestuurder, 0 passagiers, 1 conducteur). Als circuspaarden in de piste draaiden ze er hun dagelijkse rondjes.
In het midden van het circuit stonden hoge bomen in zachtgroen, haast lichtgevend gras. Een soort mini-woud waar behalve ik nooit iemand kwam. Het was er wonderlijk stil, zoals in een bos. Liggend in het gras, omspoeld door verkeersstromen, rookte ik er soms een sigaret. Alleen M. wist me daar te vinden.
Auto's, vrachtwagens, bussen, brommers en fietsers stortten zich van alle kanten in de draaikolk en wurmden zich er al toeterend, bellend, vloekend, duwend, trekkend en botsend weer uit, in noordelijke, zuidelijke, westelijke of oostelijke richting.
Dit drukke punt, deze draaikolk van voertuigenmet in het midden de magische rust van het mini-woudwas de langzaam ronddraaiende as van onze levens. Als we op het terras van m'n penthouse stonden, zagen we in de verte de Ring. Ook daar, rondom de stad, een onophoudelijk suizend stromen van voertuigen die zich 's ochtends de stad in drongen en er 's avonds weer uit stroomden in alle denkbare richtingen.
Voertuigen, mensen, woordendat alles werd rondgepompt door het Weteringcircuit. Een paar woorden werden niet rondgepompt, omdat ze er gebeiteld waren in steen of straalden in neon. Deze stilstaande woorden waren:

Een volk dat voor tirannen zwicht,
zal meer dan lijf en goed verliezen,
dan dooft het licht

En:

Heineken

Noordwaarts uitvoegend uit het circuit ging het richting het Centraal Station, waar ik de trein kon pakken naar m'n verleden, zo'n anderhalf uur reizen. In Z. hadden veel straten de naam van omliggende steden en dorpen: Weg naar L., D-weg, Weg naar V., W-weg, A-straat. Het was een stad waar de straatnamen je de weg naar elders wezen.
Oostwaarts ging het richting m'n toekomst, richting het Oostelijk Havengebied.
Ik woonde een jaar of vijf of tien of vijftien aan het Weteringcircuit. Ik weet niet meer precies hoe lang. Het kan ook honderd jaar geweest zijn, of duizend jaar.

Uit: Peter Bekkers, Eeuwige Bouillon (de roman), Uitgeverij Opera Non Scripta, d.d. als de klaver uit het veld is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten