1.
Gelukkig wist je toen niet dat ook reddingsbootjes kunnen zinken.
2.
Herkenning is immer troostrijk, al herken je je in het afschuwelijke, het monsterlijke.
3.
Je stond voor het immens grote raam. Je had de steen in je hand. Je zag je weerspiegeld in de ruit.
4.
Nog even volhouden, een paar maanden nog, en dan wordt er eindelijk een helpende hand naar je uitgestoken. Over een paar maanden zal er iemand zijn die ziet dat je verdrinkt, dat de golven je te machtig worden. De hand is van een jonge vrouw, bijna een meisje nog bij jou vergeleken. Dat had je niet meer gedacht, hè? Ze is mooi en lief en zachtaardig. En je voelt een kooltje gloeien in je binnenste (dat is je ziel). En je pakt de hand.
5.
Iedereen kijkt naar haar. Iedereen valt voor haar. Mannen en vrouwen, zelfs honden en katten. Iedereen is onzichtbaar naast haar. Niemand lijkt te bestaan naast haar. Naast haar door de stad lopen is een genot. Naast haar verzink je in het warme bad van het niet-zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten