zondag 23 mei 2021

Over W. (3) / Bernardo Bertolucci

18.
Door het kleine gekantelde dakraam kwamen de geluiden van de stad U.
W. hoorde het getrippel van een duif op het dak.
Of was het een rat?
W. lag stil te luisteren met zijn ogen open. Het was de eerste nacht op z'n studentenkamer te U. Wat een verschil met wakker zijn op het land, met de geluiden van het land.
Vreemde steden leer je 's nachts kennen.

18.
Wat het leven ook voor ons in petto had, aan het einde ervan zouden we weer bij elkaar komen, net als Olmo en Alfredo. Dat namen we ons voor in de herfst van 1977, na het zien van de film Novecento van Bernardo Bertolucci.
Wat vond W. het heerlijk om die klinkende naam Bernardo Bertolucci uit te spreken! Hij groeide als hij die naam zei. Hij ontsnapte aan het peloton als hij die naam zei. Hij wérd zowat Bernardo Bertolucci als hij die naam zei. O, de magie van het zeggen van namen zoals Bernardo Bertolucci.

19.
W. las: "Je wordt niet sterker door een wapen te kopen. Een wapen geeft je alleen maar de illusie dat je sterk bent. In werkelijkheid blijf je zwak. Maar als je boeken koopt, dan word je op den duur zelf een wapen."

19.
Meestal belden we elkaar vanuit telefooncellen. Later mocht ik gebruik maken van de telefoon van m'n hospita, een jonge vrouw die de hele dag haar kinderen zoogde. Ze was niet veel ouder dan ik. Ze had een zacht, lief gezicht. Alles wat ze deed, deed ze langzaam. Zelfs de uitdrukkingen op haar gezicht verschenen en verdwenen langzaam. 

20.
Mijn vader was onmiskenbaar een macho.
Hij repareerde auto's.
's Avonds vette hij z'n eeltige, vierkante handen, zwart van olie, in met vaseline.
Hij dronk als een zeeman.
Hij kwam met lekkere meiden thuis uit de kroeg.
De hele weg glimlachend reisde W. die avond met de trein terug naar U, naar z'n studentenkamer. Wat een kerel! En die las gedichten!

21.
In Z., waar we vandaan kwamen, kenden we steeds minder mensen. Oude schoolvrienden waren vertrokken. Ze kwamen nog maar zelden thuis. Alleen hun ouders woonden er nog, in langzaam donkerder, leger en stiller wordende huizen. Een keer hadden we aangebeld bij R. Hij was er niet.
"Willen jullie niet even binnen komen?"
De stilte die daarbinnen heerste.
En zo tuimelden we de wereld in. We werden gewoon over de rand van het nest geduwd, begrijp je wel? 

22.
Er was nog geen internet. Er bestonden nog geen mobiele telefoons. W. woonde nu in U. en ik in A., maar we leefden nog altijd onder dezelfde sterrenhemel.
Die sterrenhemel is nu glasvezel, internet geworden. Jawel, de sterrenhemel is ondergronds gegaan. Ondergronds is het een hele lichtshow.
We leven in de Gouden Eeuw van de Bedrading, de Gouden Eeuw van de Leidingen.

23.
Van de surrealisten waardeerden W. en ik het streven om krankzinnig te worden. Om outsider, paria, grensgeval, onbegrijpelijk te worden. Om misdadiger, kluizenaar, patiënt te worden (in plaats van psychiater).

24.
Aan de H-kade te A. zaten mooie, rondborstige vrouwen die altijd heel lief en verleidelijk naar ons knipoogden vanuit hun roodverlichte kamertjes. Zo nabij de volle borsten, de ronde billen, de zachte buiken, de gladde benen, de voeten met de roodgelakte nagels in de strakke hoge hakken. Knipperend met hun lange kunstwimpers, wenkend met hun wijsvinger, kom hier, kom hier. Het was of ze naar ons verlangden.
"Neuken?"
We schudden ons hoofd (onze hoofden).
We bedoelden natuurlijk: "Ja!"

[wordt vervolgd]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten