"Mag ik zo vrij zijn om een laatste trekje in mijn natuur aan te stippen, dat me in mijn omgang met mensen geen geringe moeilijkheden bezorgt? Mij is een beslist griezelige prikkelbaarheid eigen van het instinct voor hygiëne, die maakt dat ik het intiemste, de 'ingewanden' van elke ziel fysiologisch gewaar word – ruik... Deze prikkelbaarheid van mij bezit psychologische voelhorens, waarmee ik elk geheim aftast en in handen krijg: het vele verborgen vuil op de bodem van heel wat naturen, wellicht door slecht bloed bepaald maar met een vernis van opvoeding bedekt, word ik me bijna meteen als ik ermee in aanraking kom bewust. Als mijn observaties juist zijn, ondergaan dergelijke voor mijn gevoel voor hygiëne onverdraaglijke naturen de reserve van mijn walging ook hunnerzijds: dat maakt ze niet welriekender... Naar ik altijd gewoon geweest ben – extreme loutering is een conditio sine qua non voor mijn bestaan, onder onreine omstandigheden ga ik te gronde –, zwem, baad en spartel ik als het ware voortdurend in het water, in het kan niet schelen welk volkomen doorzichtig, stralend element."
Uit: Friedrich Nietzsche / Ecce Homo / Arbeiderspers Privé Domein 1974, vertaling Pé Hawinkels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten