maandag 16 december 2019

Piëta met hond (29) / De omgekeerde wereld




PIËTA MET  HOND


23


De omgekeerde wereld




Ze zei dat ik er verfomfaaid uitzag.
  'Wat is er met je gebeurd? Je zit onder de bulten en blauwe plekken. Je neus is helemaal paars en opgezwollen. En je wenkbrauw... En wat hebben ze met je haar gedaan? Ik zal het straks even bijknippen.'
  Maar m'n nieuwe schoenen vond ze mooi.
  Ze ging bij me op schoot zitten. Ze was weer op de versiertoer. Buiten stonden de sloopmachines te wachten. Onze wereld stond op instorten maar zij ging op de versiertoer. Net de vrolijke apocalyps.
  'Doe alsof ik jong en mooi ben,' zuchtte ze.
  Ze ging met haar vingers door m'n haren. Ik kon haar adem ruiken (rosé). Haar vingers trilden. Ze hijgde een beetje en haar pruik stond scheef. Ik deed 'm recht.
  Ze had haar sexy kleren aangetrokken, met de jarretels, de rode lippenstift en de hoge hakken. Ze had een plens eau de cologne over zich heen gegooid. Haar ogen waren gesloten. Ze deed of ze weer jong en mooi was.
  'Het is oorlog,' zei ik.
  Dat was protocol. 
  'Ja, oorlog,' zuchtte ze.
  'En ik ben een vijandige soldaat,' zei ik.
  Ook protocol.
  'Ja,' zuchtte ze, 'en ik werk in een café. Alle soldaten van de vijand komen er. Ze roepen mij. En jij roept mij. Ik heb een bloem in m'n haar, hoewel het oorlog is. Ik ga bij jou op schoot zitten. Je ruikt zo lekker. Als het zo lekker ruikt in de hemel, dan wil ik later naar de hemel. Maar als het zo lekker ruikt in de de hel, dan wil ik naar de hel. En je zegt allemaal lieve en grappige dingen tegen me.'
  Nu ging ze lachen als een jong meisje.
  'Ik hou van je,' zuchtte ze. Ze deed haar wang tegen mijn wang.
  Het was zo'n slecht toneelstukje. Ik wilde er liever niet aan meedoen, maar toch deed ik het. Omdat ik haar graag mocht, snap je? Voor haar. 
  Ik kende het hele toneelstukje uit m'n hoofd. Het luisterde nauw. Als ik iets verkeerds zei, dan was de betovering meteen verbroken en werd ze nog kwaad op de koop toe.
  'En jij streelt mij teder en liefdevol,' zuchtte ze.
  Ik strelen.
  Zo ging het nog een tijdje door. Haar verre verleden heerste over haar, maar ik beleefde alleen raadsels. Ze wilde me niet vertellen wat er gebeurd was. Het was het ergste wat ze ooit had meegemaakt, zei ze.
  Zo is de omgekeerde wereld. 
  'Waar is Bram?' vroeg ze toen de wereld weer rechtop stond.
  'Die is op pad met z'n spuitbussen.'
  'Kan ik even naar de wc?'
  'Ja hoor, maar hij trekt slecht door.'
  Onderweg naar de wc zag ze m'n stofzuiger en daarover zei ze het volgende, opgeruimde zinnetje:
  'Hé! Ik heb precies zo'n stofzuiger.'
  Ze was altijd aan het stofzuigen. Haar stofzuiger was haar reddingsboei.
  Toen ging de bel. De vorige bewoner had een bel die 'waf waf' deed, als een blaffende hond. Maar die had ik eraf gehaald. Als je hem laat zitten, denken de mensen dat het jouw idee is. Mijn bel deed gewoon 'ring ring'.
  Normaal deed ik niet zomaar de deur open als er werd aangebeld. Ik keek altijd eerst uit het raam, wie daar was. Het kon wel de duivel in eigen persoon zijn.
  Maar nu deed ik de deur open zonder te kijken wie daar was.
  'Wie is daar?' riep ik in het trappenhuis.
  'Een vriend!' riep een stem. Omdat het zo waaide in het trappenhuis kon ik niet horen welke vriend.
  'In nood?' vroeg ik.
  'Het is maar hoe je het bekijkt.'
  'Kom boven,' zei ik.
  Het was Kees. Hij stormde de trap op. Hij begon al op de trap tegen me te praten.
  'Ik heb de schoenendoos met briefjes weggegooid,' klonk het uit het spiraalvormige trappenhuis. 'Ik ben verliefd... Jezus man, wat woon je hoog. Het lijkt wel de Chimborazo.'* 
  
  'Dus zó voelt het,' hijgde hij toen hij eindelijk boven was.
  'Voelt wat?' vroeg ik.
  'Verliefdheid,' hijgde hij.
  Mevrouw de Wolf schoot snel een ochtendjas aan.
  'Ga zitten,' zei ze tegen me, 'dan knip ik je haren even bij.'
  Ik ging op een kruk zitten, midden in de kamer, en ze begon te knippen.
  'Dus je bent verliefd?' vroeg ze aan Kees op moederlijke toon.
  'Ja mevrouw,' zei Kees netjes, 'en ik weet niet wat ik moet doen. Ze lijkt niet bepaald verliefd op mij. Ze ziet me niet eens staan. Dat is onbekend terrein. De meisjes en vrouwen vliegen altijd als gebraden kippetjes in m'n mond. Ik overdrijf niet, het is gewoon zo, vraag maar aan Herman.'
  'Het is waar,' zei ik, 'hij heeft een schoenendoos vol briefjes van verliefde meisjes en vrouwen. Hij hoeft ze maar te bellen.'
  'Dat kan ik me voorstellen,' zei mevrouw de Wolf, 'je bent een zeer aantrekkelijke jongeman, een bijna onweerstaanbare jongeman.'
  'Het probleem is,' zei Kees, 'dat ik niet weet wat ik moet doen. Ik ben als een generaal die al z'n veldslagen heeft gewonnen zonder te vechten. Ik weet gewoon niet hoe ik een vrouw moet veroveren, hoe ik haar liefde moet winnen. '
  Dit was nou net de expertise van mevrouw de Wolf. Ze stak meteen van wal.
  'Je moet bij het veroveren niet al te voorzichtig te werk gaan,' zei ze. 'De vrouw is een liederlijker wezen dan de man en de hartstocht laait niet in haar op door voorzichtigheid. En je moet het niet over haar schoonheid hebben waar ze bij is. Daar houden vrouwen niet van. Het maakt dat ze zich van porselein gaan voelen, terwijl hun schoonheid diep van binnen voelt als de kaken van een roofdier.'
  Kees had zijn aantekeningenboekje tevoorschijn gehaald, zoals altijd, en was begonnen met notities maken.
  'Er zijn drie soorten woorden waarmee je een vrouw kunt verleiden,' ging ze verder. 'Mooie woorden, komische woorden en schunnige woorden. En daarvan zijn de komische woorden het belangrijkst. Want door het lachen komt er tussen de benen van de vrouw een gevoel van vrijheid en openheid; de vrouw lacht namelijk nooit alleen met haar orale lippen (sic). Maar van alle woorden zijn de komische het moeilijkst om te vinden. Als ze niet om je grapjes hoeft te lachen, dan heb je het eigenlijk meteen verknoeid. Maar als je haar aan het lachen maakt, dan heb je haar halve lichaam al veroverd.'
  'Momentje,' zei Kees. 
  Hij moest flink pennen om haar bij te houden.
  Mevrouw de Wolf pauzeerde even, terwijl ze doorging met knippen.
  'Gaat u verder,' zei Kees, toen hij weer bij was.
  'Ik weet niet of het je wel eens is opgevallen, maar wanneer twee vrouwen zitten te praten over een man, dan moeten ze altijd een beetje lachen. Ook al zijn ze kwaad of verdrietig, toch verschijnt vanzelf dat typische vrouwenlachje op hun lippen, dat de uitdrukking van een geamuseerdheid is. En hoe diep je je peillood ook in dat vrouwenlachje laat zakken, je raakt nooit de bodem. Het is niet te peilen. Wat is het dat vrouwen zo amuseert aan mannen?'
  Kees en ik dachten na. Het is niet gemakkelijk om over je eigen lachwekkendheid na te denken. Je moet dan als het ware buiten jezelf treden om jezelf van een afstandje te bekijken. Je moet jezelf als een soort geintje van de schepping gaan beschouwen. En dat is nogal een tegendraadse manoeuvre, net alsof je midden in het vuurgevecht uit de loopgraaf klimt om even een luchtje te scheppen en de benen te strekken.
  'Ik weet het niet,' zei ik.
  'Ik ook niet,' zei Kees, 'maar ik snap wat u bedoelt. Ik ken dat vrouwenlachje wel. Terwijl wij wij mannen, bedoel ik juist helemaal niet lachen als we het over vrouwen hebben. We zijn vol bewondering, vol begeerte, vol afschuw of vol ernst, maar we zijn nooit geamuseerd.'
  'Precies,' zei mevrouw de Wolf, 'en aangezien de geamuseerdheid van een hogere orde is dan de niet-geamuseerdheid, is de vrouw een hoger wezen dan de man. Tussen mannen en vrouwen gaapt zo'n diepe kloof, dat ze alleen op de vleugels van de grote liefde naar elkaar toe kunnen vliegen. Over de grond is er geen weg, geen pad. Als je dat maar goed onthoudt, dan komt het met die verovering wel goed.'
  Ze was klaar met knippen, wenste Kees succes en vertrok. In de deuropening nam ze afscheid met de woorden:
  'Je haar zit nu goed. O, en je moet je nieuwe schoenen een nacht lang in de kamillethee laten trekken, daar worden ze zacht en soepel van. En om het bloeden van je oor te stoppen moet je vers gemalen zeepaardjes eten of het Chinese medicijn Aap springt over de muur slikken.'
  Kees en ik gingen naast Dadias d'Arbrisseau op de bank zitten. Twee geintjes van de schepping en een hond
  'Wil je een glas slivovitsj?' vroeg ik.
  Dat wou hij wel.
  'Weet je waarom de Russen zoveel drinken en de Amerikanen niet?' vroeg ik vanuit de keuken.
  Dat wist hij niet.
  'Wel,' zei ik, 'de Amerikanen houden van oplosbare problemen, terwijl de Russen juist van onoplosbare problemen houden. Daarom hebben ze die ook, en daarom drinken ze veel meer.'
  We sloegen onze glazen vol slivovitsj achterover, en daarna namen we ieder nog een vol glas.
  En ik was net van plan om naar het pompstation te gaan, toen er iets wegvloog uit de kamer, zo zonder spektakel, als een blaadje dat loslaat van een tak.
  Het was de ziel van Dadias d'Arbrisseau.
  De ziel kwam niet door z'n mond naar buiten, maar vanonder z'n staart.
  Hij was in een hoek van de bank gekropen. Hij kon niet tegen afscheid.
  De volgende ochtend begroeven Kees en ik hem onder een plataan in het Flevopark. We hielden een kleine ceremonie, waarbij we allebei onze hoed afnamen, ook al droegen we geen hoed. Ik kerfde z'n naam met een mes in de bast.

Dadias d'Arbrisseau 

  Het jaar daarop later kwamen er grote rode hartvormige bloemen aan die plataan. Nog nooit hadden de plantkundigen zoiets gezien. Ze stonden paf. Het was een raadsel, verklaarden ze. Maar volgens mij was het een wonder.

  Onderweg naar het pompstation, op het drukke Prins Bernhardplein, stond een man het woord gods te verkondigen. Hij stond aan de zijkant van het plein, precies tegenover een tramhalte, en verkondigde het woord vol vuur. Hij droeg een mooi pak met een hagelwit overhemd eronder. Het overhemd stond goed bij z'n donkere huid. Op de grond, vlak voor z'n voeten, stond een hutkoffer en in z'n hand hield hij een bijbel. Hij was een mooi exemplaar, in leer gebonden, waarop in glimmende gouden letters 'De Bijbel' stond. Hij las voor uit de tien geboden. Na elk gebod begon hij uit te leggen wat het te betekenen had en hoe hij er zelf over dacht. Zo maakte hij bij het gebod

Gij zult niet stelen

een uitzondering voor parmaham merkwaardig genoeg en hij ging daar zo uitvoerig op in dat het wel leek alsof hij definitief van de tien geboden op het onderwerp parmaham was overgestapt.
  Z'n stem was luid en plechtig, en swingend op de manier van gospel. Af en toe begon hij heftig met z'n hoofd van nee te schudden, waarbij het wit van z'n ogen twee keer zo groot werd. Hij liep driftig heen en weer en soms begon hij langdurig en angstaanjagend te lachen. Het was een hele voorstelling. Hij had een grote witte zakdoek waarmee hij steeds het zweet van z'n voorhoofd veegde. Af en toe nam hij een slok uit een fles die in de hutkoffer stond. 
  Z'n publiek bestond uit mensen die op de tram stonden te wachten. Elke tien minuten nam een tram z'n hele publiek mee.

* De Chimborazo is de hoogste berg ter wereld, gemeten vanuit het middelpunt van de aarde. Vanaf de zeespiegel gemeten is de Mount Everest de hoogste berg ter wereld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten