zaterdag 7 december 2019

Piëta met hond (24) / Bedankt, kapitalisme




PIËTA MET HOND


18


Bedankt, kapitalisme





Terwijl we zaten te wachten op de dokter zwaaide de deur van het restaurant open met een ongewoon brede zwaai en er kwam een stel bekende acteurs en actrices binnen.
  Het was een en al blijheid wat ze uitstraalden. Ze sloegen hun armen om elkaar heen. Ze lachten en bliezen elkaar kushandjes toe, zo licht als veertjes. Daarbij keken ze in het rond alsof ze het centrum van de westerse beschaving waren.
  Vooral de bekendste van het stel kon niet ophouden met om zich heen kijken hoog op de tenen, de borst vooruit, de kin in de nek, de duimen onder de oksels gestoken, precies zoals een Hollandse acteur dat zo mooi kan. 
  Het was een schuddebuiken en op de knieën slaan van het lachen.
  De bekendste bleef maar in het rond kijken met z'n puntneus in de lucht of iedereen hem wel goed zag, en daardoor ontmoette hij vanzelf de ogen van professor Brill. En ik weet niet waarom, misschien omdat die acteur stront had zitten op de plek waar de rest van de mensheid ogen heeft zitten, maar toen toen bestelde hij voor professor Brill een glas bier met de woorden:
  'Zeg tapknecht, nog zo'n gele unit voor die vrolijkerd daar.'
  Natuurlijk keek hij daarbij weer goed om zich heen, of iedereen hem wel zag.
  En wat professor Brill toen met die acteur deed behoort tot het gewelddadigste wat ik ooit met m'n eigen ogen heb aanschouwd, dus ik zal er niet over uitweiden. Maar het is zo, verklaarde hij later, dat er een waas voor zijn ogen was gekomen, waardoor hij niet meer goed wist wat hij deed. 
  Het was maar een anekdote, dit verhaal, dus je hoeft er verder niet bij stil te staan. 

  De dokter kwam per fiets. Hij ging bij ons aan tafel zitten.
  Het kon nu elk moment gebeuren.
  'Heb je je formulieren voor orgaan- en weefseldonatie ingevuld en opgestuurd, zodat ze weten wat ze uit je mogen halen na je dood? vroeg Kees.
  'Jawel,' zei ik, 'en ze mogen m'n zwezerik hebben als ik dood ben.'
  'Ook niet veel,' zei Kees.
  Na ongeveer een kwartier was het doodsgevaar geweken. 
  'Kom,' zei de dokter, 'ik ga maar weer.'
  Wij gingen ook weg. Ik ging cadeaus kopen voor Lisa. Er stond al een taxi klaar voor de deur van het restaurant, om ons naar de Bijenkorf te brengen. Dat had Kees geregeld met z'n mobiele telefoon. Hij ging met ons mee. De twee verliefde vrouwen liet hij achter in het restaurant. Nu hadden ze alleen nog elkaar.
  'Mag ik ook mee?' vroeg professor Brill.
  'Natuurlijk, professor,' zei ik.
  'Naar de Bijenkorf,' zei ik tegen de taxichauffeur. Hij had zo'n grote neus, dat je die gemakkelijk onder drie mensen kon verdelen zonder iemand te kort te doen.
  Wat een knoeperd.
  Wat een kanjer.
  Wat een joekel.
  Hij zag eruit alsof hij wel een paar duizend voetmassages kon gebruiken, en zo reed hij ook.
  Eindelijk waren we er.
  Wat licht was het binnen in de Bijenkorf. En wat veel spullen. Sieraden voor in het almachtige vrouwenhaar, kousen voor aan het almachtige vrouwenbeen en noem maar op.
  Bij deze wil ik kapitalisme ervoor bedanken dat er zoveel winkels en warenhuizen zijn in de wereld en zoveel prachtige etalages. De uren die ik voor de etalages gestaan heb, m'n neus tegen de ruit gedrukt, zijn honderd keer zo talrijk als de uren die ik in musea heb doorgebracht. Heb je wel eens opgelet hoe prachtig bijvoorbeeld een nieuwe Porsche kan glanzen en stralen in de etalage. Dat is gewoon ontroerend.  
  De Porsche draait rond op een draaiplateau, als een taart in de etalage van een banketbakkerij, of als een mannequin op een modeshow. Je kunt de Porsche, de taart en de mannequin werkelijk van alle kanten bewonderen en het lijkt wel of ze een oneindig aantal kanten hebben, want steeds is er weer een nieuwe schittering aan de diamant. En ik kan het niet laten om voor de glimmende etalageruit te dagdromen dat ik in de Porsche, met naast me de mannequin en achterin de taart, op weg ben naar een suite in het sjieke Ritz Hotel.
  Voor mij zijn warenhuizen de musea van de wereld, en ik benijd de volkeren niet die het zonder warenhuizen moeten stellen.
  Bedankt, kapitalisme. En ook bedankt ervoor, dat we gratis je warenhuizen in mogen en geen dure entreebiljetten hoeven te kopen.
  Achter een toonbank stond een schoonheid. Ik kon wel zien dat de schepper zeer geïnteresseerd was toen hij haar boetseerde. Bij mij prikte hij gewoon met z'n wijsvinger een mond, twee neusgaten, twee oren en twee ogen in de klei en hij blies er wat paniek in. Maar bij haar had hij werkelijk geen detail over het hoofd gezien. En toen alles klaar was, helemaal naar z'n zin, gaf hij haar de langste wimpers die ik ooit gezien had. 
  Haar had de schepper mooi gemaakt, en mij had hij ogen gegeven om haar schoonheid goed te kunnen zien. En zo was toch alles eerlijk verdeeld. 
  'Goedemiddag,' zei ik tegen haar, 'kunt u me misschien vertellen waar de afdeling parfum is? En de afdeling zomerjurken? En de afdeling ringen? En mag ik deze hond zo lang hier achter de toonbank leggen, hij is zo zwaar, m'n armen kunnen hem niet meer dragen.'
  Dadias d'Arbrisseau was er slecht aan toe. Maar hij was niet dood, dat niet. Hij ademde.
  Ik kon wel zien dat de schepper was vergeten om met zijn opscheplepel de hersensoep in de hersenpan van de schoonheid te gieten, want ze was al m'n vragen op slag vergeten, behalve de laatste, waarop ze antwoordde:
  'Nou vooruit, leg de hond maar zolang hier neer.' 
  'Ik ga alvast naar de boekenafdeling,' zei professor Brill. En weg was hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten