maandag 31 augustus 2020

De Normandische wind waait

Het strand van Deauville met Z.

1.
Bermen zijn in elk land anders, en wel op karakteristieke wijze. Toon mij de berm en ik je zal zeggen waar je bent. 

Onze auto staat in de onafzienbare tuin van het afgelegen landhuis. Onze auto lijkt op onze wasmachine: als je hem uit zet, neemt hij afscheid met een liedje (dat is Koreaans).  

2.
De Normandische wind waait. De wind doet de bomen ruisen. Ze lijken een groene, rechtopstaande zee.

Op het strand van de oude badplaats Deauville waait het zo hard dat de meeuwen niet vooruit komen. Ze hangen stil in de lucht met gespreide vleugels.
Niet alleen de wind waait, alles waait. De bomen, de struiken, de vlinders, de velden, de vogels, de wolken, het licht, onze gedachten, onze gezichten, onze gesprekken, onze plannen. En ook de haren van M., die al negentien is, en de haren van Z., die al zestien wordt. 

3.
Bij de ingang van de supermarché ligt een plastic map waarop geschreven staat in grote letters:
Erratum de la semaine.
Vergissing van de week. Ik ben geïnteresseerd in vergissingen (voor vergissingen mag je me wakker maken). In de map wordt vermeld welke artikelen verkeerd geprijsd zijn of in een verkeerde verpakking zitten.
 

4.
's Avonds in bed lees ik hoe Richy Starkey aan zijn artiestennaam is gekomen. Vanaf zijn negentiende, toen zijn opa stierf, droeg hij drie ringen. In zijn eigen woorden: "This one's from me mum, this one's an engagement ring from me girlfriend, and this one's me grandad's wedding ring I got when he died."* Drie ringen was ongewoon, en mensen begonnen hem "Rings" te noemen. En Rings werd Ringo en Starskey werd Starr en hij werd een ster.
 

5.
Onder ons Normandische bed heb ik een ijzeren staaf gelegd en een gordijnroede. Op het platteland wonen veel gewelddadige krankzinnigen en ons afgelegen landhuis kan niet op slot. 


*Uit: Mark Lewisohn, The Beatles, All these years, Volume 1, Tune in, 2013, uitgeverij Crown Archetype (Random House), New York., p. 233, p. 240

 Uit de serie Zeven dagen in Normandië

zondag 30 augustus 2020

En we zullen opnieuw beginnen

1.
De mildheid van de vastbeslotenen. De onbarmhartigheid van de dolenden. 

2.
In de gedaante van massatoerist herontdekken we onszelf als plaatsgebondenen. En als plaatsgebondenen zullen we de massatoerist verdrijven (zie Venetië). Zo zal het ook gaan met moralen en goden. Na de dekolonisatie van de landen straks ook de dekolonisatie van de zielen. Na het neerhalen van de standbeelden straks ook het neerhalen van ster, kruis en kalligrafie.
"En wij zullen opnieuw beginnen."¹
 

3.
Woensdag waaide de wind met kracht 9 over het land (het vlakke land). Schoorsteenkappen, antennes en dakpannen waaiden weg, takken braken af en kinderen moesten moeite doen om te blijven staan.
Alleen eenden en zwaluwen vlogen nog.
 

4.
In Amerika zijn burgers niet meer van soldaten te onderscheiden. Alles en iedereen is tot de tanden gewapend. En alles en iedereen gelooft in god.

Handboek van de Amerikaanse media

5.
De vertoning van president Trump en zijn familieleden bij het accepteren van de Republikeinse nominatie sorteert alleen effect bij een onderontwikkelde, onwetende bevolking. Wel, daar hebben de Amerikaanse media in de afgelopen zeventig jaar voor gezorgd.
De media regeren over Amerika volgens het credo van Philippus van Macedonië, de vader van Alexander de Grote:
διαίρει καὶ βασίλευε.
Verdeel en heers.
Niccolò Machiavelli moedigt in Dell' Arte della Guerra² deze wijze van heersen aan, "echter niet als methode om te heersen over het eigen volk, maar als methode om de vijand te verzwakken."
De media regeren over het Amerikaanse volk als over een vijand.
(Het huidige Amerika is deels een schepping van de Tweede Wereldoorlog. Het is wat er gebeurt wanneer mensen zoals Edward Bernays de ruimte krijgen³).


6.
Meer dan dertig jaar lang was Liefde in tijden van cholera de mooiste roman die ik kende. Maar een paar weken geleden las ik Honderd jaar eenzaamheid.
Ik had het kunnen weten. Wie anders dan de schrijver van Liefde in tijden van cholera kon Liefde in tijden van cholera overtreffen?

7.
Uit Honderd jaar eenzaamheid ⁴:
"'Er gaat iemand komen,' zei Aureliano. 'Ik weet niet zeker wie het zal zijn, maar wie het ook is, hij is al onderweg.'
En inderdaad, 's zondags kwam Rebeca. Ze telde niet meer dan elf jaren. 
Haar hele bagage bestond uit een koffertje met kleren, een houten schommelstoeltje en een grove linnen zak die een onafgebroken klok-klok-klok-geluid veroorzaakte en waarin ze de beenderen van haar ouders meebracht.
Vanaf het moment van haar komst ging ze op haar stoeltje zitten, waar ze op haar duim begon te zuigen en iedereen met grote schichtige ogen aankeek, zonder ook maar te laten blijken of ze verstond wat men haar vroeg.
Aangezien er in die tijd in Macondo geen kerkhof was, omdat er tot dan toe nog niemand was gestorven, bewaarden ze de linnen zak met knekels totdat ze een waardige plaats zouden hebben om ze te begraven en nog lange tijd lagen de beenderen overal in de weg en kwam je ze op de meest onverwachte plaatsen tegen, altijd met dat klokkende geluid als van een broedse kip.
Dagenlang slaagden ze er niet in Rebeca te laten eten. Niemand kon begrijpen hoe ze aan de hongerdood wist te ontkomen, totdat de indianen, die alles opmerkten omdat ze onophoudelijk op hun geruisloze voeten door het huis zwierven, ontdekten dat Rebeca alleen maar trek had in de vochtige aarde van de patio en de brokken kalk die ze met haar nagels van de muren krabde.
Toen Rebeca eenmaal genezen was van haar kwalijke gewoonte om aarde te eten en was overgeplaatst naar het vertrek van de andere kinderen, werd de indiaanse, die bij haar sliep, op zekere nacht bij toeval wakker. In de hoek hoorde ze een vreemd, telkens onderbroken geluid. Vol schrik ging ze overeind zitten, in de mening dat een dier het slaapvertrek was binnengedrongen, maar toen zag ze hoe Rebeca in haar schommelstoeltje zat te duimzuigen met fel oplichtende ogen als van een kat in het donker. Verlamd van schrik, diep bedroefd door het onheilvolle van haar noodlot, herkende Visitación in die ogen de symptomen van de ziekte die haar en haar broer ertoe gedwongen hadden te vertrekken uit een duizendjarig koninkrijk waarin ze koningskinderen waren geweest. Het was de gesel van de slapeloosheid." 

8.
Over aarde gesproken. Volgens de geleerden zijn recente virussen zoals zika, aids, sars, ebola en corona afkomstig van in het nauw gebrachte wilde diersoorten. Zij zeggen dat de vernieling van de aarde door de mens nu ook de menselijke soort zelf in gevaar brengt. Ook zeggen zij dat de mens een nieuwe relatie moet vinden met de aarde voordat de aarde deze nieuwe relatiein wezen het herstel van een oudemet grof geweld afdwingt. Wanneer is alles zo verstoord geraakt? 
Onze geleerden komen niet verder dan: 
"Kapitalisme." 
"Industrialisatie."
"Vervuiling." 
Maar de noodlottige verstoring vond op een eerder moment plaats. Het is het moment waarop de mens (zoals te lezen valt in het openingshoofdstuk van het oude testament) op radicale, agressieve en noodlottige wijze uit de natuur werd gerukt als een plant uit de grond entot zijn eigen verbazingwerd gepresenteerd als een schepsel Gods. 
Een God als schepperhet was eerder vertoond, maar nooit met zoveel eenkennigheid en fanatisme.
Het oude Europese pantheïsme en polytheïsme en de oude Aziatische tradities kenden noch de radicale ontworteling uit de natuur noch de bijbehorende demonisering van de natuur, en zouden nooit in staat zijn geweest tot de vernielingen aan de aarde waartoe het monotheïsme en het daaruit voortgekomen kapitalisme in staat zijn gebleken.⁵
Wat wij nu gaan meemaken is niks minder dan de terugwijzing van God. Niet door machteloze stervelingen zoals Charles Darwin of professor Nietzschemaar door de aarde zelf.
De almachtige bevindt zich onder onze voeten.
 

9.
Over het voor de antieke wereld verbijsterende fanatisme en het gebrek aan zelfspot bij de aanhangers van het monotheïsme (toen nog alleen joden en christenen) vertelt Mary Beard in haar Ockhamse meesterwerk S.P.Q.R de volgende anekdote. Zij schrijft: 
"Bijzonder onthullend is het verhaal van een christenvrouw die er in het jaar 203 n. Chr.⁶ toe veroordeeld werd voor de wilde dieren te worden geworpen in het amfitheater van Romeins Carthago. In het algemeen leefden christenen in het Romeinse Rijk zonder door ingrijpen van de staat te worden lastiggevallen, maar af en toe werden ze als zondebok gebruikt.
Vibia Perpetua, een pas bekeerde christin, was ongeveer tweeëntwintig jaar oud, getrouwd en had een klein kind, toen zij werd gearresteerd en voorgeleid aan de procurator van de provincie, die als plaatsvervanger van de recentelijk overleden gouverneur optrad. Haar verslag is het langste, persoonlijkste en intiemste verhaal van een vrouw over haar eigen ervaringen dat we nog hebben uit de hele antieke wereld. Ze weidt uit over haar zorgen om haar kind en de dromen die zij heeft aan de vooravond van haar uitlevering aan de wilde dieren. Zelfs in dit verslag komen de frustratie van haar ondervrager en de felheid waarmee hij haar tot bezinning probeert te brengen goed over. 

'Heb medelijden met de witte haren van je vader, heb medelijden met je kleine kindje,' drong hij aan. 'Breng gewoon een offer voor het welzijn van de keizer.'
'Dat zal ik niet doen,' was haar antwoord. 
'Ben je christen?' vroeg hij nu, de formele vraag stellend.
Toen ze zei dat ze dit waschristiana sumwerd ze ter dood veroordeeld. De procurator was duidelijk verbijsterd en naar het schijnt ook het publiek dat haar in het amfitheater zag sterven. Romeinse bloedsporten waren onderhevig aan vrij strikte regels. Het waren dieren en misdadigers en de onderklasse van slaven die er gedood werden, geen jonge moeders."
[wordt vervolgd]   

¹ Uit het gedicht "Het ingrijpen van de goden" van Konstantinos Petrou Kavafis (1899)
² Uit: Niccolo Machiavelli, Dell' Arte della Guerra, 1520
³ Voor een goed inzicht in het cynisme van mensen zoals Bernays: zie Mario Vargas Llosa's nieuwe roman Bittere tijden, die in september in vertaling uitkomt bij uitgeverij Meulenhoff

⁴ Geen roman, maar een mythologie.
⁵ In de studie Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (1905), die ik als student heb moeten lezen, veronderstelt Max Weber dat het kapitalisme is voortgekomen uit het calvinistisch ascetisme. Dit is ten dele waar.
⁶ 938 na de stichting van Rome (Ab Urbe Condita / AUC)!

vrijdag 28 augustus 2020

Zo begon vanmorgen in alle vroegte de dag

Ik kocht een nieuw kettingslot voor mijn oude fiets, die rammelkast.
Het slot kostte maar liefst tachtig euro, veel meer dan mijn oude fiets waard is.
Voorheen zette ik de fiets op slot zodat de fiets niet gestolen werd, nu zet ik de fiets op slot zodat het slot niet gestolen wordt.
Ik vertelde dit aan een paar mensen, en ze herkenden het.
Zo begon vanmorgen vroeg de dag, op de pont over het IJ van A naar Z.

dinsdag 25 augustus 2020

Hun bladeren zijn groot en ontvouwen zich op prachtige wijze

J.W. von Goethe, uitvinder van
het woord morfologie

1.
Op ons terras groeien twee bananenbomen. In maart plantte ik de zaadjes en nu zijn ze zeventig centimeter hoog. Hun bladeren zijn groot en ontvouwen zich op prachtige wijze.  

2.
Ik sloeg het boek De meeste mensen deugen van Rutger Bregman open.
Ik rook meteen de geur van de stal.
Ik voelde de warmte van de kudde.
De auteur heeft louter het nabije, het warme, het geluk op het oog. Nimmer de verte, de koelte, het genot.
Diepere, verfijndere naturen hebben altijd een afkeer gehad van de filosofie van de deugd en het geluk, in welke vorm dan ook.

3.
Op 11 augustus j.l. overleed de man die de computer leerde kijken. 

4.
Een tijdje geleden had ik een toevallige ontmoeting met vier mensen uit vier verschillende landen. We spraken elkaars moerstalen niet, daarom kozen we ervoor te spreken in een taal die niemands moerstaal was maar die we niettemin allemaal een beetje kenden, namelijk het Engels. Wat een kinderlijk gesprek ontstond er zeg.  

6.
"Wat doe jij?" 
"Ik onderzoek tijd en vormen. Mijn vak is de bestudering van vormen en het ontstaan, de verandering en de persistentie van die vormen. Dit vak is nieuw, ik heb het zelf bedacht. Ik ben een beginneling."  

7.
Het is me opgevallen dat uitzonderlijke prestaties niet alleen veroorzaakt worden doordat degenen die deze prestaties leveren iets extra's hebben. Vaak ook missen ze iets.

donderdag 20 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (11) / Hoe groter geest, hoe groter beest*

De nieuwe barkeeper is een jonge vrouw die lekker ruikt. Ze heeft een kort truitje aan, waardoor we haar navel kunnen zien. Door de navel zit een zilveren ringetje als door de neus van een stier. Het is sexy om te zien. Het maakt dat je meteen aan de rest van haar begint te denken.
Ze glimlacht naar ons en haar geurige glimlach fladdert door het café. Ach!
Maar K. zegt: "Kleine geesten houden misschien van lekkere geurtjes, maar grote geesten houden van stank. Wat is het toch heerlijk voor de grote geest om de neus in de stank te steken. Daar wordt de grote geest opgewonden van."
"Jij bent helemaal geen grote geest," zegt B., "jij bent alleen maar iemand die de boeken van de grote geesten gelezen heeft. En daarom hoor jij niet van stank te houden, maar van lekker geurtjes, net zoals wij en net zoals alle andere gewone stervelingen die geen grote stankgeesten zijn."
Wanneer K. beledigd wordt, verandert hij meteen in een zielig dier, een kale papegaai in een kooi of een verwaarloosde oude ezel. Dan gaat hij alles nog veel erger maken dan het is, en op het laatst heeft iedereen medelijden met hem.
"Je hebt gelijk," zegt hij, "mijn leven is een mislukking. Mijn mooie jeugddromen zijn niet uitgekomen en alles is vastgelopen in de modder. Ik heb geen grote bezittingen. Alles lijkt wel met groene zeep ingesmeerd. Alles glipt uit mijn handen zodra ik het vastpak. Kijk ik naar de mensen in de winkelstraten, dan zie ik dat de dingen in de etalages roepen: 'Pak mij, neem mij, neem mij mee!' Maar tegen mij roept alles: 'Ga weg, loop door, blijf van me af!'"

Er valt een stilte in het café.
Het is ook niet gemakkelijk om stijlvol te zijn als je net beledigd bent. Het is veel gemakkelijker om stijlvol te zijn als je net een complimentje hebt gehad (je moet stijlvolheid niet verwarren met bescheidenheid). Wij beginnen allemaal naar een ander onderwerp te zoeken, en daarom blijft het even stil in het café. En midden in de stilte zit K. 
Zoiets heet nou een pijnlijke stilte.
"Barkeepster, nog een drankje voor iedereen en voor K. twee drankjes!" roept eindelijk iemand. 
En het geroezemoes komt weer op gang.

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de elfde column. Zodra m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië. 

woensdag 19 augustus 2020

De koe staat in zijn eten

Ik las het boek De meeste mensen deugen. Het biedt een inkijkje in de wereld van de koe. Wat doet de koe? De koe staat in zijn eten en laat zijn vlaaien vallen. Wat denkt de koe? Klaver, gras, boterbloem. 

Rutger Bregman, De meeste mensen deugen, de Correspondent, 2019. Zie ook hier.

maandag 17 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (10) / Het heelal neemt veel ruimte in beslag*

"Ik begrijp jou niet," zegt G. tegen M. "God heeft jou met de allerfijnste gouden strikjes vastgemaakt aan jouw wonderschone A. Waarom moet jij zo nodig genot zoeken bij de blondine? Waarom?"
En M. zegt: "Waar bemoei jij je mee? En wat praat jij toch abnormaal. O, wat heb ik toch een hekel aan jou. Jij vindt altijd wel een opening om bij de mensen naar binnen te glibberen."
"Jawel," zegt G., "maar hoe kon jij de blondine verkiezen boven jouw mooie A.? Hoe kon jij dat doen?"
"Allemachtig!" zegt M.
Gisteren is zijn vrouw bij hem weggegaan vanwege de blondine. Toen hij om zes uur 's avonds thuis kwam en in de pan op het fornuis keek, zat er geen rijst of pasta in, maar een baksteen. Het water kookte. En op een briefje stond geschreven: "Als deze baksteen gaar is, kom ik terug." Wanneer een vrouw zoiets doet, dan is alle kennis van het heelal niet voldoende om haar terug te halen.  
En toevallig heeft M. veel kennis van het heelal, want hij is een astronoom. Zijn vader, zijn grootvader en zijn overgrootvader waren ook astronomen.
Het heelal zit in de familie.
"Het heelal neemt veel ruimte in beslag," zegt G. "Als jij voor één keer het heelal uit jouw astronomenhoofd zou verwijderen, dan kwam er misschien wat ruimte voor God."
"Weet je wat, jij onderkruipsel?" zegt M. "Ik ga jou met de harde knokkels van mijn twee vuisten een paar rake klappen verkopen. Barkeeper, hou mij tegen!"
"De godsdienst besnuffelt de mensen van achteren en van onderen, dat is haar zelfopgelegde taak," becommentarieert K. van een afstandje. "De godsdienst snuffelt aan de ballen en de billen van de mensen, zoals honden doen."

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de tiende column. Zodra m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

zaterdag 15 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (9) / De glimlach is de overtreffende trap van de schaterlach*

"Als je te verlegen bent om iets te zeggen, zegt K. tegen G., "dan is het niet handig om verliefd te worden, want het zijn de woorden waardoor de vrouwen verleid worden. Niet de daden, niet het lichaam en ook niet jouw reebruine ogen, maar de woorden. Maar dan moet je ze wel in de juiste volgorde zeggen. Eerst de mooie woorden en daarna de schunnige woorden. En wat je ook niet moet vergeten zijn de komische woorden, de woorden om te lachen. Want door het lachen komt er niet alleen in het hoofd en het hart van de vrouw een gevoel van vrijheid en openheid, maar ook tussen de benen, als ik zo vrij mag zijn. Jawel, ook daar lacht de vrouw. Maar pas op, van alle woorden zijn de komische woorden het moeilijkst om te vinden. Als ze niet om je grapjes hoeft te lachen, heb je het eigenlijk meteen verknoeid. Maar als je haar aan het lachen maakt, dan heb je haar halve lichaam al veroverd, waarbij je moet beseffen dat de glimlach de overtreffende trap is van de schaterlach. Kortom, de mooie, de schunnige en de komische woorden zijn de machtige instrumenten die de begeerte tevoorschijn roepen. Denk je dat ze ook verliefd is op jou?"
"Ik denk het wel, zegt G., "en daarom moet jij mij helpen iets te zeggen dat de begeerte tevoorschijn tovert. Jij moet jouw woorden gebruiken om het grote vuur van de liefde aan te steken."
"Maar dan wordt ze misschien verliefd op mij," zegt K. "Je moet niet bang zijn en je moet het niet meteen over haar schoonheid hebben, daar houden vrouwen niet van. Het maakt dat ze zich van porselein gaan voelen, terwijl hun schoonheid diep van binnen voelt als de kaken van een vechthond. Want ze gebruiken hun schoonheid niet alleen om de mannen te lokken, maar ook om ze van zich af te houden. En tenslotte nog dit, G., je moet te allen tijde hoffelijk zijn, maar nooit keurig, netjes en beleefd. Het is namelijk altijd de mindere die zo doet tegen de meerdere, net zoals het kleinere dier op de rug gaat liggen om de kwetsbare buik te tonen aan het grotere dier. Daarom is het het beste om robuuste taal tegen de vrouw uit te slaan, zodat de woorden niet uit je mond komen als verlegen kinderen die het podium op geduwd worden. Want de vrouw is een hartstochtelijker wezen dan de man en de hartstocht laait niet in haar op wanneer je uit jouw verlegen innerlijk verlegen taal laat opborrelen. Mogen jouw woorden tegelijk vrolijke, robuuste en gouden woorden zijn. Want ook al heeft het christendom ons wijsgemaakt dat er alleen rijkdom en wijsheid te vinden is in het lijden en de zielepoot, en niet in de vrolijkheid en de held, waardoor wij denken dat de wanhoop de bron is van onze inzichten, toch bestaat er ook wel degelijk... Nou ja, succes ermee! Proost!"

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de negende column. Enkele passages uit deze column gebruikte ik in m'n debuutroman Piëta met hond, die op deze blog te lezen is. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

donderdag 13 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (8) / De bezwete huid van een rennend paard*

"De meeste vrouwen zijn trouw aan een man," zegt A., "maar ik ben trouw aan de liefde. Vandaag woont de liefde in de ene man en morgen weer in een andere, en daarom heb ik meerdere mannen. Ik wil dat de ogen van een man glinsteren van betovering door de liefde, anders vind ik een man niet aantrekkelijk. Ik wil dat een man op zijn achterpoten staat als een paard, dat zijn huid glanst als de bezwete huid van een rennend paard en dat al zijn spieren te zien zijn door de glanzende huid heen. De liefde maakt van een man een mythologisch wezen met een glinsterende blik in de ogen en kleine oortjes die strak in de nek liggen. Maar de gewoonte en de trouw maken van hem een ezel met grote rechtopstaande oren. Straks gaat hij nog in de spiegel kijken of hij wel mooi genoeg is, die ezel. Maar wat kan mij het schelen hoe hij eruit ziet? Niks. En wat kan mij het schelen of hij een goed mens is of een slecht mens, of rijk of arm? Al die dingen laten me onverschillig. Als de grote vlam maar in hem brandt. En daarom hou ik zo van J., omdat de grote vlam in hem loeit als in een te hoog opgestookte kachel. En omdat hij het tegenovergestelde is van een ezel. En omdat hij niet bang is voor de dood. En omdat hij geen mopjes kan onthouden. En ik hou ook van zijn kunstbeen waarop hij zo moedig voortstapt alsof er niks aan de hand is en waarin een luikje zit waarachter hij drank, sigaretten, lucifers en een asbakje bewaart."
"Dus dat is waar?," vraagt K.
"Dat is waar," zegt A.
"Maar waarom ben je dan bij hem weggegaan?" vraagt M.
"Ik weet het niet," zegt A, "ik was ongelukkig bij hem."
"Hoe kun je nou ongelukkig zijn bij een man van wie je zoveel houdt?"
"Dat kan, van te veel liefde kun je ongelukkig worden, net zoals je van veel drop misselijk kunt worden. Er is een optimum aan alles, ook aan de liefde."

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de achtste column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

woensdag 12 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (7) / Op de vleugels van de grote liefde*

Op de ene hoek van de bar zitten twee vrouwen met elkaar te praten, te smoezen kun je wel zeggen, en op de andere hoek zitten K. en ik. De twee vrouwen praten op zo'n manier met elkaar dat wij er niks van kunnen verstaan, geen woord. Ook lachen ze af en toe, waarbij ze onze kant op kijken.
"Wanneer twee vrouwen met elkaar praten over mannen," zegt K., "dan zitten ze er bijna altijd bij te lachen. Weliswaar komt er geen bulderlach uit hun kelen, maar toch: er is een geamuseerdheid. Al zijn ze nog zo kwaad of teleurgestelden dat zijn toch waarachtig geen lachopwekkende gevoelens, toch verschijnt vanzelf dat lachje om hun lippen, dat de uitdrukking van een geamuseerdheid is. En hoe diep ik m'n peillood ook in dat vrouwenlachje laat zakken, ik raak nooit de bodem, het is niet te peilen. Schijnbaar is er iets met de man aan de hand, dat de vrouw aan het lachen maakt. Wat is het, dat de vrouw zoveel amusement bezorgt? Wat is er toch zo lachwekkend aan ons in de ogen van de vrouw?"
Ik weet het ook niet. Het is niet gemakkelijk voor een man om over zijn eigen lachwekkendheid na te denken. Hij moet dan als het ware uit zichzelf naar buiten treden om zichzelf eens van een afstandje te bekijken. Hij moet zichzelf als een grapje gaan beschouwen. En dat is nogal een tegendraadse manoeuvre, net alsof hij midden in het vuurgevecht uit de loopgraaf klimt om even een luchtje te scheppen en de benen te strekken.
"Terwijl wij juist helemaal niet zitten te lachen wanneer wij over vrouwen praten," gaat K. voort. "Wij zijn vol bewondering of vol afschuw, vol woede of begeerte, liefde of ernst, maar wij zijn nooit geamuseerd. En nu vraag ik me af: hoe kan dat? En ook vraag ik me af: wie is er nou een hoger wezen, de man of de vrouw? Want er zijn hogere en lagere wezens, zegt de filosoof Michel Eyquem de Montaigne, en wel op zo'n manier dat een laagstaand mens dichter bij de dieren staat dan bij een hoogstaand mens. Mij dunkt dat de geamuseerdheid van een hogere orde is dan de niet-geamuseerdheid en dat dus de vrouw een hoger wezen is dan de man. En weet je wat ook een verschil is?" 
"Nou?"
"Dat  mannen altijd luidkeels over vrouwen praten, zodat iedereen in de wijde omgeving het kan horen, terwijl vrouwen juist altijd zachtjes praten. En het is een bekend feit dat zachtjes praten van een hogere orde is dan luidkeels praten. Daarom stel ik voor dat de wereld de komende duizend jaar door vrouwen geregeerd wordt, want vrouwen zijn de steunpilaren van de wereld, terwijl wij mannen erom met Gabriel García Márquez te sprekendoor onze historische bruutheid een zootje van maken."
En nadat hij nog een laatste glaasje mescal heeft laten aanrukken, concludeert hij: "Tussen mannen en vrouwen gaapt zo'n wijde kloof, dat ze alleen maar op de vleugels van de grote liefde naar elkaar toe kunnen vliegen. Gewoon over de grond is er geen weg, geen pad."

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de zevende column. Enkele passages uit deze column gebruikte ik in m'n debuutroman Piëta met hond, die op deze blog te lezen is.** Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

dinsdag 11 augustus 2020

De op één na gezelligste boom van de wereld is de baobab

Zicht op het IJ
Ik zat met P. op een bank aan de zuidoever van het IJ. Wij hadden het over gezelligheid. Wij zeiden:

1.
De plataan is de gezelligste boom van de wereld. 

2.
De op één na gezelligste boom van de wereld is de baobab.

3.
Douwe Bob woont bij ons op de eilanden en hij is een gezellig iemand (hij is Douwe Bob de Baobab).

4.
Bob is een krachtige naam voor een man. Het is een naam die respect afdwingt. Aan de telefoon zegt hij:
"Met Bob, ik heb de spullen nu nodig."
Of hij zegt:
"Bob hier, regel het vandaag."
En het gebeurt.
 

5.
Er moeten Internationale Gezelligheidstroepen worden opgericht. Die moeten in actie komen als het ergens niet gezellig is, bijvoorbeeld in Afghanistan,
in Israël, in Noord-Korea, in grote delen van Amerika of in Jemen.

maandag 10 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (6) / Fruit op de schaal*

"Elk mens denkt wel eens dingen die hij niet mag denken. Die een schande zouden zijn als hij ze hardop uitsprak. Je mag, wanneer je in gezelschap bent, gerust verklaren dat je soms zulke dingen denkt, en het gezelschap zal dan verklaren: 'Wij ook, wij denken ook wel eens zulke dingen. Niets menselijks is ons vreemd.' 
Maar je moet nooit zeggen wát het precies is wat je denkt. Je kunt beter niet openhartig zijn over de details, ook al ben je nog zo dronken. De mensen zullen het namelijk onthouden met hun goede geheugen en ze zullen jou de details op een dag voor de voeten werpen. Misschien zijn hun eigen details vele malen erger dan de jouwe, maar jij hebt het gezegd. Dat is een fout. Je moet dus nooit in details treden. Want niet alleen god zit in de details, ook de duivel zit erin. Openhartigheid over de details is de dood van elke beschaving, onthoud dat. Wanneer een beschaving begint te denken dat er geen communicatie meer mogelijk is zonder openhartigheid, dan is die beschaving op sterven na dood, dan komen er geen blaadjes meer aan de bomen en geen bloemen meer uit de knoppen. Want veel dingen worden ons vergeven, maar sommige dingen worden ons niet vergeven, dat wil zeggen: ze worden onthoudenwaaruit maar weer eens blijkt dat het geheugen moreel van aard is. Of het zuiver moreel van aard is zou ik niet durven zeggen. Maar het is onmiskenbaar dat de wraakzuchtigen een beter geheugen hebben dan de vergevingsgezinden. Dat heeft de ervaring me geleerd, zogezegd."
En met die strenge woorden maakt K. een einde aan de stroom ontboezemingen van R., die ik hier liever niet navertel, ook al branden me de woorden op de lippen. Maar zulke woorden in de krant schrijven is hetzelfde als ze zelf bedenken. Dan krijg ik straks nog de schuld. Dan treft mij hetzelfde lot als de boodschapper die het slechte nieuws bij de tsaar kwam brengen.
"Hak zijn hoofd eraf!" riep de tsaar.
Het zwaard van de lijfwacht sneed door de lucht en het hoofd van de boodschapper rolde over de grond.
De tsaar dacht dat door het afhakken van het hoofd ook het slechte nieuws uit de wereld was.
Wat een interessant onderwerp, nu ik er eens goed over nadenk. Maar ik moet het terzijde schuiven, want een andere gebeurtenis vraagt onze aandacht.
Wanneer een vrouw binnenkomt op een plaats waar twee of meerdere mannen aanwezig zijn, en zij heeft zeer mooie borsten, dan houden die mannen op met waar ze ook maar mee bezig zijn en worden één en al oog. Ook al zijn hun gesprekken nog zo vurig, ook al heerst er nog zo veel vurige onenigheid tussen hen, wanneer zo'n vrouw binnenkomt verdwijnt al hun strijd als sneeuw voor de zon en er ontstaat een gelijkgestemdheid. En daardoor wordt het stil, want wanneer twee (of meer) mannen het met elkaar eens zijn, dan zeggen ze niks tegen elkaar, geen woord. Dan hoor je alleen maar hun ademhaling en in hun ogen is een blik als van een koe in een grazige weide. Vrouwen zetten het juist op een kletsen wanneer ze het met elkaar eens zijn en daarom zijn vrouwen geschikter om de wereld te regeren dan mannen. Anders uitgedrukt: bij vrouwen is het de eensgezindheid die vitaliserend werkt, bij mannen is het juist de onenigheid.
Behalve misschien de benen en de billen, heeft geen enkel vrouwelijk lichaamsdeel zoveel macht over de mannelijke gemoedstoestand als de borsten, vooral wanneer de vrouw de borsten met trots draagt, wanneer haar hele lichaam als het ware een dienblad is waarop de mooie borsten worden binnengedragen als allemachtig lekker fruit voor de koning. "Hier koning, het heerlijkste fruit van het land, eet maar, drink maar." En de koning tast toe. Het ene stuk fruit heeft hij nog niet achter de kiezen of hij propt alweer een nieuw stuk fruit naar binnen, net zolang tot zijn gulzige koninklijke mond zo vol zit dat er niks meer bij kan, zelfs geen partje van een mandarijn. Werkelijk, de sappen stromen langs zijn kin en hals naar beneden, zo in zijn koninklijke hemd, en hij wordt plakkerig van onder tot boven. Maar wat een goddelijk fruit! Wat een goddelijke plakkerigheid!
Jawel, zo wordt de koning verwend. O, waren wij maar de koning.
Maar voor ons staan de zaken er anders voor. Wij mogen alleen kijken. Wat een machtig mooi gevoel is het toch voor een vrouw om met een volle fruitschaal tussen de dorstige en hongerige mannen door te lopen en alleen de koning mag ervan nemen.

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de zesde column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

zondag 9 augustus 2020

Hoe dichter wij bij elkaar kruipen

Petasus
Er is een nieuw virus losgebroken uit de ingewanden van de aarde.
Dit dodelijke virus heeft de voorlopige wetenschappe-lijke naam Petasus gekregen en kan alleen worden afgestopt wanneer wij
wij mensenzo dicht mogelijk bij elkaar kruipen, liefst met zoveel mogelijk tegelijk.
Ja, hoe dichter de mensen bij elkaar kruipen, hoe zwakker het virus wordt.

zaterdag 8 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (5) / Een goed been*

Het werk van een barkeeper is eenvoudig. Als iemand jenever bestelt, dan hoeft hij alleen maar een glas en een jeneverfles te pakken en de jenever uit de fles in het glas te schenken. Zo eenvoudig is nou het werk van een barkeeper. Ja, het is werkelijk een makkelijke baan en een barkeeper die klaagt dat zijn werk zwaar werk is, die heeft het vast en zeker aan zijn eigen uitsloverij te wijten.
Precies zo'n uitslover is onze barkeeper. Hij schenkt niet gewoon een glas jenever in op de eenvoudige manier, nee, hij moet er perse een spektakel van maken.  Met zijn ene hand pakt hij de jeneverfles uit de koelkast en gooit die de lucht in op de manier van een jongleur. Terwijl de fles nog in de lucht hangt, pakt hij met zijn andere hand het jeneverglas en ook dat gooit hij in de lucht op de manier van een jongleur. Dan vangt hij glas en fles op uit de lucht, zet het glas voor de klant op de bar en begint te schenken, waarbij hij de fles steeds hoger en hoger houdt, waardoor de straal steeds langer en langer wordt! Dat alles doet hij zonder te knoeien. Tenslotte maakt hij zo'n overdreven theatrale buiging naar de klant, dat hij zowat met het puntje van z'n neus z'n schoenen aanraakt. Ook neemt hij met een zwierig gebaar z'n hoed af. Z'n denkbeeldige hoed, wel te verstaan. Geen wonder dat hij moe is aan het einde van de avond.
Onze barkeeper is niet alleen een uitslover en een jongleur, hij is ook een kletskous, dus als je wilt dat iets snel bekend wordt, hoef je alleen maar in zijn oor te fluisteren dat je hem een groot geheim te vertellen hebt waarover hij met niemand mag praten. Maar meer nog dan een uitslover, een jongleur en een kletskous is hij een fantast. Hier is wat hij vandaag te vertellen had over de oorsprong van de voet onder het wijnglas, en over het kunstbeen, pardon de beenprothese, van J. 
"Weten jullie waarom er een voet onder het wijnglas zit?" vroeg hij.
"Nee, nooit over nagedacht," antwoordden wij naar waarheid.
"Wel," begon hij, "in de Middeleeuwen stonken de lichamen van de mensen omdat ze zich niet wasten. Om te voorkomen dat de stank ondraaglijk werd, snoerden ze hun kleren dicht bij de openingen, dus bij de polsen, de enkels en de hals. Zo ontstonden de pofbroek en de pofmouw. De mooie witte sierkragen die je op oude schilderijen soms ziet, waren helemaal niet voor de sier; ze waren bedoeld om kleding ook bij de hals goed dicht te snoeren als een vuilniszak. Maar hoe goed iemand ook was dichtgesnoerd, de stank van zijn hand rook hij altijd, omdat hij daarmee zijn billen afveegde na het poepen. En daarom zat er een hoge voet onder het wijnglas, hoger naarmate iemand rijker en adellijker was, zodat hij, bij het naar de mond brengen van het glas, zijn hand niet hoefde te ruiken."
Dit gezegd hebbende, begon onze barkeeper zijn neus te snuiten in een geruite zakdoek, waarbij hij een schetterend neuslawaai maakte. Later op de avond beweerde hij dat er in de beenprothese van J. een luikje zit, waarachter zich een kleine ruimte bevindt met een asbak, een doosje lucifers, een pakje sigaretten en een flacon sterke drank.
"Het is een goed been," zei hij. 
Zo'n aartsfantast!

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de vijfde column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

vrijdag 7 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (4) / Wat gefluisterd wordt is zeer krachtig*

In het café mogen wij op alle barkrukken gaan zitten behalve op één. Die is namelijk van R.
R. komt elke dag om ongeveer dezelfde tijd, hij draagt een donkere zonnebril (donkerder naarmate het lichter wordt), en hij drinkt altijd hetzelfde (zoals de meeste mensen).
Wanneer hij in ongeveer tweeënhalf uur ongeveer zeven glazen van hetzelfde heeft gedronken gaat hij weg.
Zijn huis is vlakbij. Wij weten niet welk huis het precies is en wij weten natuurlijk ook niet hoe het huis er van binnen uit ziet.
Vandaag ving R. per ongeluk een glimp van zichzelf op in een spiegel. Daardoor moest hij weer denken aan vroeger. Hij zegt hierover (over vroeger): "Ik was op weg naar de top. Ik had talent en een verlangen naar macht. Ik vloog elke week naar New York. Ik droeg mooie pakken met glanzende schoenen en kostbare goudkleurige stropdassen. Ik droeg streepjeshemden met ingelegde manchetten in de knoopsgaten. Al die kledingstukken stonden mij goed. Op de lippen van vrouwen verscheen vanzelf een glimlach wanneer ze mij zagen. Mijn auto was een zwarte Maserati Quattroporte en mijn vrouw was een fotomodel uit Moskou."
Wij hebben het verhaal al honderd keer gehoord.
"Soms reed ik door de straten van de stad, in mijn Maserati Quattroporte, in mijn mooie pak, met de gouden stropdas om en met een hand op het been van mijn Moskouse fotomodel, en dan voelde ik mij precies zo gelukkig als mijn ambitie mij toestond. Ik vond het fijn om afgunst te zien in de ogen van anderen. Afgunst wakkerde trots en strijdlust in mij aan. Ik werd sterker van elke vorm van vijandigheid."
Wij kennen het verhaal uit ons hoofd. Nu komt het gedeelte met de gevoelige snaar en de tranen.
"Ik voelde mij altijd en overal op mijn gemak, als een heerser. Behalve wanneer iemand aardig voor mij was. Dan voelde ik mij opeens een kleine jongen. Het raakte een gevoelige snaar in mij. Het was dan net alsof er in god-weet-wat voor een diepe laag van mij tranen begonnen op te wellen. Ik was er altijd in geslaagd om korte metten te maken met de tranen, maar op een dag had ik geen kracht meer om tegen ze te vechten. En daar kwamen ze, midden in een vergadering of tijdens een redevoering of tijdens een zakendiner. Dan voelde ik de gevoelige snaar trillen."
Hoe kan iemand honderd keer hetzelfde verhaal vertellen, en toch elke keer denken dat hij iets nieuws vertelt? K. zegt: herhaling is de wet en het geheim van de geschiedenis. Herhaling is troostrijk en herhaling is als vergetelheid. Ik geloof dat hij daar gelijk in heeft. Nu komt het gedeelte met de zonnebril.
"Ik moest een zonnebril opzetten om mijn betraande ogen te verbergen. Ik kocht de beste en duurste zonnebril die er te koop was. Dit was een Ray-Ban. Ik zette hem op en deed hem niet meer af. Mijn personeel begon te fluisteren dat mijn schouders de weelde van het succes niet konden dragen, dat ik aan de drank was, dat mijn fotomodel weggelopen was, dat ik schulden had. Wat gefluisterd wordt is zeer krachtig. Maar de eenvoudige waarheid was dat ik mijn tranen niet meer kon bedwingen. Verder ging het heel goed met mij. Het kon niet beter, de tranen niet meegerekend."
Aan zijn mooie stem is nog te horen dat hij vroeger een belangrijk man was.

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de vierde column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

donderdag 6 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (3) / My shadow is yours*

Het hele jaar door is de stemming een tikje melancholiek, omdat 1999 het laatste jaar is van een periode van duizend jaar. Er wordt gedanst en gezongen in het café en gedronken. Proost! Champagnekurken vliegen door de lucht en nu en dan blaast iemand op een toeter die vreemd genoeg klinkt als twee toeters.
Te midden van al dat liederlijke gedrag blijft één man recht overeind als een pilaar van menselijke waardigheid en dat is K. Hij wordt een boekenwurm genoemd omdat hij altijd met z'n neus in de boeken zit. Twintig jaar geleden trouwde hij met een Parisienne, maar het bleek dat hij niet tegen intimiteit kon en sindsdien leeft hij alleen.
Hij komt elke dag. Soms beledigt hij iemand. Dan maakt hij meteen zijn excuses, hoewel het bekend is dat excuses maken moeilijk is en voor sommigen zelfs onmogelijk. Soms maken we ons zorgen over hem, maar hij zegt: "Jullie hoeven je over mij echt geen zorgen te maken." Dus dat doen we niet meer.
Hij zit vol verhalen uit boeken. Ik weet niet wat eigenaardiger is, iemand die ongelofelijk veel heeft beleefd maar nooit eens een mooi verhaal vertelt, of iemand die nooit wat beleeft en het ene na het andere mooie verhaal vertelt. Ik zou werkelijk niet kunnen zeggen welke van de twee nu de saaie is en welke de interessante. Hoe dit ook zij, K. is overal welkom, want in zijn hoofd zitten niet alleen mooie verhalen, maar ook mopjes, levenswijsheden en uitvoerige theorieën. Meisjes en vrouwen die in de liefdesproblemen zitten of zichzelf te dik vinden, gaan vaak met hem praten en bij hem uithuilen. Bij elke gemoedstoestand weet hij wel een passend citaat van Goethe, Schiller of Shakespeare. Niet de minsten! Als blijkt dat de groten der aarde dezelfde narigheid hebben meegemaakt, dan is het allemaal meteen minder erg.
K.'s werk is het met een minibusje van huis halen en naar hun werk brengen van mensen met een lichamelijk of geestelijk gebrek. Het is een bescheiden maar verantwoordelijke baan en hij is er hele dagen druk mee. Zijn lievelingsdrank is mescal, een Mexicaanse drank waar een wurm in zit. Als de wurm begint te rotten en weg te kwijnen, dan is de mescal niet meer goed. Maar zolang de wurm vet en sappig is, is de mescal heerlijk. Om indruk te maken op zijn gezelschap eet K. de wurm wel eens op. Dan eet onze boekenwurm een wurm. Hij heeft de mescal leren kennen door het boek Under the volcano van de schrijver Malcolm Lowry, dat handelt over een aan mescal verslaafde Britse consul en eindigt met de woorden: "Somebody threw a dead dog after him down the ravine." Het is dus niet perse een opmonterend boek, hoewel ook deze zin erin staat: "I have no house, only a shadow. Whenever you are in need of a shadow, my shadow is yours."
K. heeft meer talent voor vrolijkheid dan voor geluk. Hij drinkt onder het motto natura abhorret vacuum en zijn lach heeft de eigenschap lang na te klinken in je hoofd.

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de eerste column. Als m'n nieuw pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen in Normandië.