woensdag 11 december 2019

Piëta met hond (27) / Een man uit duizend




PIËTA MET HOND


21


Een man uit duizend




Dadias d'Arbrisseau rilde. Ik moest hem gauw op de bank leggen met een ijszak op z'n hoofd.
  'Naar de Tweede Oosterparkstraat.'
  Het spitsuur was voorbij, we waren er in een ommezien.
  De zilveren bedelaar stond op z'n kist. Hij was weer bezig met z'n roerloosheidsact. Ik gaf hem een briefje van vijftig. Hij nam z'n zilveren hoed voor me af met een extra brede zwaai en een extra diepe buiging.
  Schuin tegenover mijn huis stonden mensen omhoog te kijken. Er vlogen allerlei spullen uit het raam van de de Wolfs, maar er was verder niemand te zien. Het was net of het huis al die spullen op eigen houtje aan het uitspugen was.
  Een vissenkom brak in gruzelementen op de straatstenen (wat er met de goudvis gebeurde was zo erg, dat ik er liever over zwijg).
  Een regenjas zweefde naar beneden, gevolgd door vijf tennisballen die de regenjas onderweg inhaalden en levenslustig verder stuiterden op de straatstenen.
  En daar vloog de koekoeksklok naar buiten met een wijde boog.
  Zo'n statige klok, zo'n vriendelijke huisgenoot.
  Hij was altijd maar aan het tikken, die koekoeksklok. Als je erop ging letten werd je moedeloos, zo langzaam ging het getik. En dat is eigenlijk vreemd, want de tijd gaat snel, zoals het spreekwoord zegt. Hoe kan de tijd zo snel gaan en de klok zo langzaam?
  'Koekoek,' waren de laatste woorden van de klok. Iets anders had hij nog nooit gezegd.
  'Stomme koekoeksklok!' gilde mevrouw de Wolf hem na uit het raam.

  Vroeger was mevrouw de Wolf mooi. Ze had nog in de Vogue gestaan. Soms moet je het even over vroeger hebben.
  Er waren talloos veel mannen aan haar deur verschenen toen ze nog jong en mooi was, de een met een nog geuriger en kleurrijker bloemenboeket dan de ander. Maar ze moest niks van ze hebben. Op het laatst smeet ze de deur voor hun neus dicht.
  Eén man, uit duizend, kwam steeds terug. Hij had een klein rond hoofd dat glom van zweet. Z'n oogjes glinsterden van intelligentie.
  De derde keer dat hij terugkwam liet ze hem binnen. Ze vond hem grappig. Ze moest om 'm lachen.
  Die man was de oude Wolf, toen hij nog jong was.

  Er vlogen armen vol witte onderbroeken van de oude Wolf uit het raam. Ze zweefden waardig naar beneden en maakten een zachte landing.
  En daar kwamen Brams verfspuitbussen naar beneden. Bram hechtte niet zo aan spullen. Maar die spuitbussen, dat was z'n toekomst. Hij poetste ze op met eau de cologne.
  En wat kwam me daar aanzeilen? Het was elke keer weer een verrassing.
  Wat een stijfkop was mevrouw de Wolf. Ze wilde niet in een nieuwbouwhuis. De gemeente had er haar wel honderd aangeboden, met een tuin voor en achter. Het was een nachtmerrie voor haar, zo'n nieuwbouwhuis. Nergens een plek om je te verstoppen. De zon kwam in elke hoek. De zon kwam overal. De zon was de Gestapo van de nieuw-bouwhuizen.
  Morgen moesten we weg zijn. De sloopmachines stonden al te wachten. Hun motoren waren al aan het warmdraaien. De de Wolfs hadden niks ingepakt. Ze dachten tot het allerlaatst dat iemand er wel een stokje voor zou steken, een hoge ome bij de gemeente. Dat was niet het geval.
  Eindelijk kwamen er twee agenten. Eén van hen had gevoelige hertenogen, zoals ik al eerder zei, en daardoor werd mevrouw de Wolf rustig.
  Op de gevel van ons pand was een pamflet gespijkerd, waarop geschreven stond in goed leesbare drukletters:

Openbare executieverkoop

  Dat had de deurwaarder gedaan. Door alle gebeurtenissen was ik hem glad vergeten.
  Ik strompelde de trap op met alle cadeaus. 
  Wat scheef stond ons pand toch. Bijna net zo scheef als de toren van Pisa op het Plein der Wonderen, zoals ik al zei. Het is geen gebouw meer, die toren, het is een aangrijpende manier om scheef te staan. Je kunt er zo lang naar kijken als je wilt, de dorst van je ogen wordt nooit gelest. Het is gewoonweg drinken met behoud van dorst. Dit terzijde.
  'Lisa, hier ben ik. Ik heb een nieuwe zomerjurk voor je, doe maar aan. En parfum, giet maar over je heen, klokklokklok. En een ring, doe maar om. Het duurste van het duurste.'
  Maar ze was er niet meer. Ze was weg gegaan met al haar spullen en haar konijn (marmot). Het enige wat er van haar was overgebleven, was een envelop met een briefje erin. Die lag op tafel. 
  Ik maakte de envelop open, las het briefje en legde Dadias d'Arbrisseau voorzichtig op de bank.
  'Het komt allemaal goed,' zei ik tegen 'm.
  Maar daar was ik allerminst zeker van.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten