woensdag 4 december 2019

Piëta met hond (22) / Piëta met hond




PIËTA MET HOND


17



Piëta met hond





Het was ver lopen van het café naar huis, zeker met Dadias d'Arbrisseau in m'n armen. Het was zo warm. Je kon een ei bakken op de straatstenen.
  Bij een bushalte stonden zes mensen te wachten.
  'Waar wachten jullie op?' vroeg Bram.
  'Op het weggaan van de komeet,' zei er een.
  'Op de komst van het jaar 2000,' zei een ander.
  'Op een grote gebeurtenis,' zei de derde.
  'Op de geboorte van een kind,' zei de vierde.
  'Op de verlossing,' zei de vijfde.
  'Op de bus,' zei de zesde en de verstandigste.
  We liepen langzaam en voorzichtig. Hoe langer we liepen, hoe zwaarder Dadias d'Arbrisseau werd.
  'Bram, ik wil niet zeuren, maar waarom sloeg je die fles nou kapot op het hoofd van die man?'
  Bram vond het een stomme vraag en daarom begon hij te vloeken. Hij ging zo tekeer, dat sommige voorbijgangers er wat van zeiden. Het vloeken had hij van z'n vader geërfd. Hele strengen vloeken kwamen er uit z'n mond, net een goochelaar die meters zakdoeken uit z'n oren of z'n neusgaten trekt.
  'Die man had je niks misdaan,' hield ik aan.
  Bram spuugde op de grond.
  'Heb jij wel eens aan borsten gevoeld?' vroeg hij na een poosje. Als iemand niet meer boos is, komen er vaak de grappigste opmerkingen uit z'n mond.
  'Ja,' zei ik.
  'Aan wie haar borsten dan?'
  'Aan die van Lisa, onder andere.'
  'Heeft ze grote?'
  'Best grote,' zei ik.
  'Mag ik er ook een keer aan voelen?'
  'Ik denk het niet, maar ik zal het vragen, misschien heb je geluk.'
  Wat woog Dadias d'Arbrisseau zwaar. Z'n tong hing uit z'n bek. Hij hijgde.
  'Rustig maar, Dadias,' zei ik, 'alles komt goed, wees maar niet bang, we zijn bijna thuis, dan leg ik je op de bank, met een kussen onder je hoofd en een ijszak op je hoofd. En ik geef je ook wat lekkers.'
  'Wf,' zei hij. Voor 'woef' had hij geen puf meer. Ik had met hem te doen.
  Een paar meter voor ons, midden op straatop de Sarphatistraatlag een portemonnee. Het leek wel of er een stralenkrans omheen getekend was als in een stripverhaal, zo opvallend lag hij daar. Eerst dachten we dat het een grap was. Dat er een touwtje aan zaten zodra we ons bukten om 'm te pakken: wég portemonnee (en lachend wegrennende schoffies).
  Maar dat was niet het geval. Bram had de portemonnee al in z'n handen. Er zaten twee stevige elastieken omheen. Het leek wel een rollade, zo gevuld was hij.
  Bram had 'm nog niet in z'n plastic tas gestopt of daar kwam al iemand op ons toe, een overdreven gespierd figuur die eruit zag alsof hij even tevoren met een fietspomp was opgepompt.  Tatoeages kropen omhoog uit de boord van z'n overhemd, tot vlak onder z'n oren. En ook uit de mouwen van z'n overhemd kwamen tatoeages gekropen. Op de knokkels van z'n handen waren hoofdletters getatoeëerd die samen het woord

EVIL

vormden.
  'Hebben jullie een portemonnee gevonden?'
  Door de drugs waren z'n pupillen zo groot als gebakschotels. Hij was nauwelijks meer van deze wereld.
  'Nee,' zei Bram, 'en ook geen paraplu of sleutelbos of handschoenen, niks van dat alles.'
  Dat figuur vertrouwde ons voor geen meter. Hij had een mes bij zich. Precies zo'n mes had Bram ook. Hij voelde in al onze zakken. Geen zak sloeg hij over. Toen kieperde hij Brams plastic tas leeg op de straatstenen. M'n hart klopte in m'n keel. Bram was zo rustig als wat. Hij was voor niemand bang (behalve voor z'n moeder).
  Maar wat er ook allemaal uit de plastic tas op de straatstenen vielgeen portemonnee.
  Toen de kust veilig was toverde Bram de portemonnee weer tevoorschijn. Wat een lefgozertje!
  Er zaten zoveel bankbiljetten in, dat we er met gemak een jaar van konden leven. Door de opwinding konden we niet uitrekenen hoeveel het precies was. We vertroetelden het geld. We vertroetelden het innig.

  Het is niet eenvoudig om twee dienbladen vol borden en gevulde glazen op je vingertoppen rond te dragen door een druk restaurant, op zo'n manier dat er niks van af valt. O, helemaal niet. Om dat te kunnen moet je een evenwichtskunstenaar zijn. Inderdaad, het zijn ware kunstenaars, onze kelners en obers, onze brengers van hapjes en drankjes. 
  Kijk, daar komt er al één aan met twee dienbladen vol eten en drinken. Hij gaat schuin door de bocht, alle borden en glazen staan scheef, maar precies op tijd staan ze weer recht, en met een zwierige zwaai landt alles precies voor onze neus op tafel.
  We hadden een tafel genomen in een duur restaurant. We hadden zin om lekker te eten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten