|
Reclameposter voor wodka van het merk Samovar
|
De Russische avond van afgelopen donderdag was een groot succes (kleine onvolkomenheden buiten beschouwing gelaten)!
Laat ik er eens mee beginnen onze spreker, Edwin Trommelen, te
prijzen voor zijn verhaal over wodka en de betekenis van dit vurige
“watertje” voor de Russische geschiedenis. Alleen daarom al moest je
erbij zijn.
Weet je wat “sneeuwklokjes” zijn? Dat zijn Russische drinkers die, op
noodlottige wijze verwarmd door de wodka, buiten in de zachte sneeuw in
slaap vallen, doodvriezen, en als het lente wordt vanonder de smeltende
sneeuw tevoorschijn komen. Een triest verhaal, zeker, maar zo is het
met de wodka gesteld: “Alle wodka is als een traan, en wodkamerken horen
tranige namen te dragen. Ontvlambaar Maagdenhart, Zwerversverdriet,
Ontroostbaar Weeuwtje, Bitter Wezenleed.”
Dit schreef Venedikt Jerofejev, en die kon het weten want hij was er zelf ook niet vies van.
Ja, er wordt geweldig veel gezopen – het enige juiste woord – in
Rusland. Zelfs het Russische leger is het grootste deel van de tijd
nagenoeg kachel (interessant om te weten nu het Russische leger weer is
opgedoken aan de buitenste randen van Europa). Laten we, in plaats van
wapens aan te slepen, toch gewoon wodka voor ze klaarzetten, net als een
poosje geleden de slimme Pruisen: “In 1758 vonden zegevierende
Russische troepen tijdens de oorlog met Pruisen vaten met wodka. Daar
moest op worden geproost! De slag ging alsnog verloren en de Pruisen
namen twintigduizend Russische soldaten gevangen.”
En terwijl onze vijfliterjerrycan wodka
onophoudelijk rondging – het was nou eenmaal een Russische avond – zong
Alec Kopyt, voormalig slagersleerling uit Odessa, prachtige
droefgeestige Russische liedjes. Liedjes van de straat, liefdesliedjes.
Veel dank zijn we verschuldigd aan kokkin Letty. Haar voortreffelijke
borsjtsj en Boeuf Stroganoff en eigenhandig gedraaide bolletjes
Kartoshka hebben ons voor de barbaarsheid behoed. Alleen barbaren
drinken immers wodka zonder erbij te eten! Om met een van onze trouwste
leden te spreken, die (als zovelen van ons) ’s nachts laat nog de
snijdende kou in moest om zijn bed op te zoeken: “Dat ik nog leef is
vooral te danken aan de borsjtsj. Wat een soep was dat!”