dinsdag 31 december 2019

De zee, een herinnering

Zee, glinsterend
De zon scheen. Het was warm. In de blauwe lucht was geen wolk.
We waren in twee dagen van Amsterdam naar een Spaanse berg gereden. Bovenop de berg stond ons hotel.
We installeerden ons in de hotelkamers en daalden de berg af via steil omlaag gaande bergweggetjes en in rotssteen uitgehouwen trappen. Hagedisjes kleefden tegen de warme rotswanden.
Om een hoek zagen we plotseling de glorieuze, gelukkige, schitterende, schuimende, deinende, twinkelende, glinsterende zee.
Z. bleef als aan de grond genageld staan en liet alles wat ze in haar handen had op de grond vallen.

zondag 29 december 2019

Wat dan nog?

Dit keer zal ik geen goede voornemens maken voor het nieuwe jaar.
Ik zal goede voornemens maken voor het nieuwe decennium.
Aan het eind daarvan
zal ik tweeënzeventig zijn.
"Tweeënzeventig? Wat oud!," zei M., die in Wenen woont.
"Dan ben je zelf ook
tweeënzeventig," zei ik.
"O ja, dat is waar," zei hij.
"En wat als
tweeënzeventig jaar oud is? Wat dan nog? Dan zullen we gaan zingen."

vrijdag 27 december 2019

Kalm maar rustig maar

1.
Ken je de musculus sternokleidomastoideus? Dat is een spier. Hij zit achter je oor aan je schedel vast. Vandaar vertakt hij naar je sleutelbeen en je borstbeen. Je kunt 'm aan de buitenkant goed zien. 

Sinds 2013 kwelt die musculus me één keer per jaar een maand lang in de avond en in de ochtend.
Hij kwelt me dus met de regelmaat van een kosmisch verschijnsel. Opiaten helpen, maar hebben als nadeel dat lichaam en geest eraan verslaafd raken. 

2.
Ik ben met het slikken van de opiaten gestopt.
Lichaam en geest zijn nu aan het afkicken.
Daardoor had ik vannacht een verschrikkelijke nachtmerrie.
M. sloeg een arm om me heen.
Ze zei: "Kalm maar, rustig maar." 

Het was midden in de nacht. Het was zo donker.
In het donker gaan nachtmerries niet weg.
Ik ging in de kamer zitten met alle lampen aan, maar kunstlicht kan nachtmerries niet verdrijven.
Alleen daglicht kan nachtmerries verdrijven, maar dat is niet voorhanden midden in de nacht.
's Nachts trekt het daglicht zich terug op de maan (het rust daar uit).

Dit is de schitterende Finse regering

Van links naar rechts:
Minister van Onderwijs Li Andersson.
Minister van Financiën Katri Kulmini.
Minister-president Sanna Marin.
Minister van Binnenlandse Zaken Maria Ohisalo. 

Zwemmen in een levend wezen

David Bowie
1.
We hadden natuurvrien-delijke zeepjes gekocht.
Mijn huid droogde erdoor uit.
Ik kreeg een steenpuist in m'n oksel.
Nooit eerder had ik een steenpuist.
De natuurvriendelijke zeepjes moeten mensvriendelijker worden.
 

2.
Een jaar geleden was er een programma op tv over mannen die hun baan in de industrie hadden opgegeven. Ze leefden nu in de natuur. Eén man zwom elke dag in de rivier die langs zijn huis door het bos stroomde. Hij werd gefilmd terwijl hij in de rivier zwom. De zon scheen, vlekken zonlicht schitterden op het water. Hij zei, al zwemmend: "De rivier is een levend wezen." 

3.
In Finland wordt de regering geleid door vier jonge vrouwen van ongeveer dertig jaar oud. Dit lijkt me goed, zelfs heel goed.  

4.
Een paar weken geleden zag ik een documentaire over de jonge David Bowie. Hij rookte als een schoorsteen. En wat een zwamneus zeg. Maar wat een schitterende muziek. 

5.
Indianen hadden mooie namen.
Chief van mannen.
Beer die stof maakt.
Wilde uien etend hert.
Krijgersgeest die zingt.
Zalmhoofd boven waterspiegel.
 

6.
Je hebt mensen die zwaaien bij het komen en het weggaan. En mensen die dat niet doen. Ik verbaas me er altijd over wanneer iemand die weggaat niet tenminste één keer omkijkt en zwaait.   

7.
De grote werken van de Middeleeuwen waren de kathedralen ter ere van god. De grote werken van de twintigste eeuw waren de snelwegen ter bevordering van de verplaatsing. En het grote werk van de eenentwintigste eeuw is het world wide web ter bevordering van... ja van wat eigenlijk?

8.
In The Guardian las ik de volgende uitspraak van een islamitische religieuze leider: "De Islam verbiedt het maken van massavernietigings-wapens."
Dat lijkt me een mensvriendelijk verbod.
De eerste keer dat er een atoombom ontplofte was op 16 juli 1945 te Alamagordo in de Amerikaanse staat New Mexico.
De natuurkundige Robert Oppenheimer had de leiding.
Hij was een kenner van het hindoeïsme. Hij kende de Bhagavad Gita en de uitspraak van Vishnoe: "Ik ben de oud geworden tijd, de vernietiger van de wereld."
Dat is ook wat Oppenheimer zei met tranen in z'n ogen na de succesvolle explosie. Hij zei: "Nu ben ik de dood, de vernietiger van werelden".
Waarom heeft de kennis van de uitspraak van Vishnoe hem er niet van weerhouden om de atoombom te ontwikkelen?

Wat waren dat voor tranen? 

9.
Ik heb maar liefst zeven schitterende trauma's.  

10.
Je voelt dat er iets aan het veranderen is in de wereld. Hele grote scharnieren zijn aan het draaien.

donderdag 26 december 2019

Daar schijnt de zon

Luster's Pink Original (2019)
Ik was met M. (18) in het Stedelijk Museum. Het museum is geheel vernieuwd. De kunst is hetzelfde gebleven. Andersom was beter geweest.
Er is donkerte in de vernieuwde zaaltjes.

Maar in één zaaltje schijnt de zon.
Daar hangt het schilderij Luster's Pink Original.
Het is geschilderd door Esiri Erheriene-Essi.
Zie je dat roze pak met die roze stropdas?
Ik wil ook zo'n roze pak met zo'n roze stropdas (roze is een mannelijke kleur).

woensdag 25 december 2019

Wat een plezier heeft hij

Ilja Pfeijffer uit 1968
Ik las het boek Grand-Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer.  

Wat een plezier in het formuleren heeft hij!

dinsdag 24 december 2019

Mag ik u even storen?

De schappenvuller op de afdeling Italiaanse produkten heeft liever niet dat je hem wat vraagt.
Hij reageert dan zeer knorrig en onwillig, hoe beleefd je het ook aanpakt.

Vandaag was hij er weer. Hij was blikken gezeefde tomaten van het merk Mutti op elkaar aan het stapelen.

"Goedemiddag," zei ik, "mag ik u even storen?"

Ik vind het leuk om hem te storen.

"Wat nou weer?" zei hij.

zondag 22 december 2019

Piëta met hond (33) / Wat heb je gedaan?




PIËTA MET HOND


27 (slot)

Wat heb je gedaan?




De kliniek van dokter Ping lag in een park. Het was daar zo stil en het rook daar zo lekker naar bloemen, dat ik er ontroerd door werd.
  Een konijn met een witte staart maakte een dubbele salto in de lucht. Daarna rende hij achter een ekster aan. Een veldmuis zat ernaar te kijken.
  Ik rook kamperfoelie en jasmijn en de ouderwetse geur van rozen. In de vijver, op het blad van een waterlelie, zat een gespierde groene kikker te kwaken.
  En wat was dat voor een concert in de bomen? Merels soms?
  Ik had zin om op m'n rug in het gras te gaan liggen met een grasspriet in m'n mond en een hoed over m'n ogen tegen de zon. Ik herinnerde me een melodie van heel vroeger.
  Ik rende naar binnen, de kliniek van dokter Ping in. Wat een toepasselijke naam was Ping. Het was precies het geluid dat ik me voorstelde bij het verwijderen van een embryo:

Pingg!

   Zo heel licht en zangerig, met een definitief begin en een open einde ongeveer zoals een kristallen glas klinkt als je er met je nagel tegenaan tikt.
  De portier van de kliniek rende achter me aan, maar hij kon me niet bijhouden. Door het roken was hij binnen een paar seconden buiten adem.
  Daar lag Lisa, op de operatietafel, haar benen wijd. Arme Lisa.
  En daar was dokter Ping.
  'Wat komt u hier doen?' vroeg hij. Hij was z'n instrumenten aan het slijpen. Hij had enorm behaarde armen. 
  Ik sloeg 'm meteen op z'n kaak. Dat kon geen kwaad.
  Voor de zekerheid deed ik het nog een keer. Wat een soejang. Daar had hij niet op gerekend.
  'Lisa! Hier ben ik! Kijk eens wat ik voor je heb! Een ring, een jurk, parfum!'
  Ik geloof niet dat ze me herkende. Ze hadden haar een spuitje gegeven, of een paar pilletjes. 
  Dokter Ping richtte zich op, hij was groggy. Ik gaf hem nog een soejang. Ik tilde Lisa van de tafel en droeg haar in m'n armen naar buiten. 
  'Je weet toch wel wie ik ben?' vroeg ik toen we buiten waren.
  Eindelijk herkende ze me. Ik legde haar voorzichtig in het zachte gras.
  'Wat is er met je gebeurd?' vroeg ze.
  'Met mij? Niks.'
  'Je lijkt wel een gewonde soldaat uit een oorlog, of een gewonde bokser na een boksgevecht. Kom eens dichterbij met je gezicht.'
  Ik kwam dichterbij.
  'Wat is er met je gebeurd?' vroeg ze nog een keer.
  'Niks,' zei ik. Ik had geen zin om de waarheid te vertellen en ook geen zin om te liegen.
  Lisa pakte m'n hoofd tussen haar handen en kuste m'n wonden. Daarna was ze een poos stil. Ze was aan het nadenken, dat kon ik wel zien.

   'Wat heb je gedaan?' vroeg ze.
  'Het lot in eigen hand genomen,' zei ik. 'Ons kind gered van de ondergang.'
  'Maar het is jouw kind niet,' zei Lisa. 'Het is van die andere, die je in elkaar hebt geslagen op de markt. Daarom wilde ik het weghalen. Ik durfde het niet te zeggen. Maar ik dacht dat je het wel wist. Dat je het daarom wel goed vond. Want je kunt toch rekenen, jij sufferd. We hadden het al een tijd niet meer gedaan. En kijk nu eens in wat voor toestand je ons hebt gebracht met je heldendaad. Nu krijg ik van iemand anders een kind.'
  Ik wilde haar weer terugbrengen naar dokter Ping en m'n excuses maken vanwege de vergissing, maar dat wilde Lisa niet. 
  We lagen naast elkaar in het zachte groene gras. Een eekhoorntje kwam heel voorzichtig naderbij.
  'Zullen we op reis gaan?' vroeg ik. 
  'Ver weg?' vroeg Lisa.
  'Ja,' zei ik, 'heel ver weg.'
  'Goed,' zei ze.
  We gingen linea recta naar Schiphol en kochten tickets naar de verst verwijderde lastminute bestemming. Wachtend op onze vlucht, zittend in de gate, zag ik een Boeing 747 opstijgen (ook wel Jumbo Jet genoemd). En weet je wat er op die Boeing stond, op de zijkant, in levensgrote hanenpoten?

Wolf 183

   Dat vond ik zo goed van Bram. 
  We stegen op uit onze levens. We vlogen over de oceaan en over Amerika. We vlogen negenduizend kilometer door de lucht, voor de nacht uit, naar de andere kant van de wereld.
  Halverwege de vlucht haalde de nacht ons in. We vielen in een diepe, bodemloze slaap, tien kilometer boven het aardoppervlak, tien kilometer boven onze bedden. We werden pas wakker toen we geland waren.
  'Naam?' vroeg de receptionist van de Holiday Inn.
  'Herman Lips,' zei ik. 
  Ik stotterde niet meer. Het kwam doordat we zo ver weg waren.
  We hadden honger en gingen wat eten in een sjiek restaurant. Maar liefst drie bedienden liepen er rond onze kleine tafel te knipmessen, een voor de drank, een voor het voedsel, en een om te vragen of alles naar wens was en of het wel smaakte allemaal.
  'Is alles naar wens en smaakt het wel allemaal?'
  Lisa werd er zenuwachtig van, dus vroeg ik beleefd aan die bediende of hij niet liever bij een andere tafel wilde gaan staan.
  Ik nam bouillabaise, een soep met daarin vele soorten vissen. Het leek net of ze nog rondzwommen in het bord, zo vers waren ze, die vissen. En wat smaakten ze lekker. Het leek wel of er voor elke vis voor de poon, de wijting, de zeeduivel en god mag weten wat er nog meer in die soep rondzwom een aparte wereldberoemde, gespecialiseerde Franse kok was ingevlogen. Werkelijk, geen graatje was er te vinden in die soep.
  En moet je eens horen wat Lisa nam: gebakken reuzengarnalen, zogenoemde 

Giant Shrimps

  Wat een grote garnalen waren dat, het leken wel kleine persoontjes met een eigen vader en moeder, een eigen karaktertje en al, zo groot waren ze. Lisa at haar vingers er zowat bij op.
  Toen we klaar waren met alles nam ik een glas wodka om een einde te maken aan de feestmaaltijd en tevens ter herinnering aan de oude Wolf. Ik sloeg het glas in één keer achterover en bestelde er nog een met de woorden: 'Nog eentje graag. Kom op, schenken man.' 
  Als je maar blijft drinken, ga je niet dood.
  Lisa nam een groot glas Coca Cola, een zogenoemde

Giant Coke 

  Daarna gingen we een eindje wandelen door El Pueblo de Nuestra Señora la Reina de Los Ángeles del Rio de Porciúncula, oftewel Het Dorp van Onze Vrouwe de Koningin der Engelen van de Rivier de Porciúncula, oftewel Los Angeles, L.A.
  Want daar waren we geland.
 


© Peter Bekkers, Amsterdam 1997/2019

zaterdag 21 december 2019

Piëta met hond (32) / Cursus ademhalen




PIËTA MET HOND


26


Cursus ademhalen




'Jij kunt mooi praten,' zei mevrouw de Wolf.
  'Maar ik heb een spraakgebrek,' zei ik.
  'Dat geeft niks.'
  Ik vond van wel. En hoewel m'n vader gelijk had dat je het maar beter niet over vroeger kunt hebben, wil ik toch graag vertellen hoe ik aan het spraakgebrek was gekomen.
  Wel, op een dag had ik het gewoon. Ik was een jaar of tien. De oorzaak was verkeerd ademhalen, zei de dokter. En daarom werd ik naar een cursus ademhalen gestuurd.
  'Baat het niet, dan schaadt het niet,' zei m'n moeder. En dat was wel iets heel eigenaardigs om te beweren over ademhalen.
  Ik belde aan bij de ademhalingsdeskundige en ik werd binnen gelaten. Er lagen matrassen op de grond. Ik moest erop gaan liggen, m'n ogen sluiten en ademhalen op een rustige manier. De deskundige vertelde ondertussen het volgende verhaal over Leonardo da Vinci: de grote Leonardo ging elke week naar de markt om een vogel in een kooi te kopen. Maar in plaats van de vogel mee naar huis te nemen, zoals elk gewoon mens, maakte hij de kooi ter plekke open en liet het diertje vrij. De mensen spraken er schande van. Waarom koopt Leonardo vogels als hij niet van ze houdt? Waarom? Maar het was juist Leonardo die van vogels hield.
  'Zo is het ook met woorden,' zei de deskundige. 'Je moet de woorden vrijlaten, zoals Leonardo de vogels.'
  Hij zei dat ik de zuil van adem uit m'n lichaam moest halen. Hij begon me aan te raken met z'n handen.
Mij niet aanraken! Ik deed als de bliksem m'n ogen open. Met een sprong was ik bij de deur. Ik smeerde 'm. Ik blies de aftocht.

  Naast het graf van de oude Wolf was een heuvel van aarde. Daar moest ik op gaan staan en m'n praatje houden.
  Ik klom op de heuvel.
  Het was nog vroeg, maar de zon scheen volop. Het was warm. Ik speurde de hemel af naar de komeet. Waar was hij gebleven? Hij was er niet meer. Hij was verder gegaan.  
  Er waren veel mensen naar de begrafenis gekomen. Ik deed m'n best om de vogels vrij te laten, maar er kwam alleen maar machteloos gepruttel en gesputter uit m'n mond, hoe ik ook aan de grote Leonardo dacht. Lieve god, wat een gestotter. Ik wilde het over de oude Wolf en de rivier uit z'n jeugd hebben.
  Ik probeerde de woorden uit alle macht naar buiten te duwen. Ik perste en porde en poerde. Ik haalde geweldig diep adem, alsof er in m'n tenen lucht zat. Maar m'n lippen wilden de woorden er niet door laten.
  Het kwam doordat iedereen zo verwachtingsvol naar me keek.
  Tot overmaat van ramp ging er een vlieg op m'n neus zitten. Hij ging daar z'n snuitje zitten wassen met z'n voorpootjes.
  Toen kon een vrouw haar lachen niet meer houden. Ik heb nog nooit iemand zo zien lachen op een begrafenis. Ze kon niet meer op haar benen staan van het lachen. Ze zakte door haar knieën, op de grond. Haar hele lichaam schudde van het lachen. Als wilde paarden in galop, met wapperende manen, kwamen de lachsalvo's uit haar mond.
  Ik sprong in één keer van de heuvel af, de wijde wereld in.

  Om elf uur begon de weghaling van het embryo in de kliniek van dokter Ping. Dat was ik door alle opschudding bijna vergeten. Ik moest erheen, om het tegen te houden. Maar eerst moest ik naar m'n huis, om nog wat spullen te redden van de sloop.
  Ze waren al bezig, de slopers. Er stonden hoge hekken om ons huizenblok. Er waren honderden agenten, duizenden betogers met spandoeken en veel journalisten.
  Achter de hekken reden de machtige sloopmachines in het rond, sommige met een enorme rij blinkende stalen tanden, andere met een sloopkogel zo zwaar als een planeet, weer andere met kleine, gemene karteltandjes als reusachtige knaagdieren.
  Het leek wel Jurassic Park.
  'Laat me erdoor,' zei ik tegen een agent. Aan de riem van z'n broek hing een lange gummiknuppel om ongehoorzame mensen mee af te ranselen.
  'Waarom zou ik je erdoor laten,' vroeg hij. 'Ben je soms de koning?'
  'Nee, maar ik woon hier. Er liggen nog wat spullen in m'n huis. Laat me er toch door, agent. Hier, een briefje van vijftig.'
  Ik haalde het briefje uit m'n broekzak en hij deed het in z'n jaszak. 
  'Op eigen risico,' zei hij.
  Dat vond ik zo'n wonderlijke opmerking. Op wiens risico anders?
  Ik strompelde de trappen van m'n huis op. Door alle knokpartijen had ik bijna overal pijn. Ik moest opschieten. De machines kwamen er al aan met hun Jurassische kracht. 
  De ruiten van ons pand waren gesneuveld en de deuren stonden open. De wind joeg door het trappenhuis. Er was niemand meer. Ik kon zo door de woning van Bram lopen. Mevrouw de Wolf had alles uit het raam gegooid, behalve de pluchen fauteuil van de oude Wolf. 
  Daar zat hij altijd in te klagen, in die fauteuil. Hij klaagde de hele dag. Dit was niet goed en dat was niet goed, en zus was niet goed en zo was niet goed. Het enige wat hem vrolijk maakte waren mooie meiden op de televisie. 
  'Ik kan net zo goed alvast levend in m'n graf gaan liggen,' zei hij altijd. En dan begon hij weer te vertellen wat hij ook al gisteren had verteld, en eergisteren, en de dag daarvoor. Maar in plaats van alvast in z'n graf te gaan liggen, zat hij in die fauteuil. De huishoudster had oordoppen in gedaan, om niet meer te hoeven horen wat hij zei.
  Die stoel, dat was z'n erfstuk. Links van hem stond z'n drankkast. Hij kon erbij zonder op te staan. Hij hoefde z'n hand maar uit te steken.
  De huishoudster moest om z'n voeten heen schrobben en boenen, want hij wilde ze niet in de lucht steken of opzij doen, dat weigerde hij. Toch zei ze altijd weer als ze eraan kwam met haar zwabber, haar emmer, haar boenwas en haar poetsdoeken: 
  'Even de voetjes in de lucht.'
  En dat deed hij dan niet. 
  Hij zei tegen de huishoudster (die haar oordoppen in had):
  'Vroeger zwom ik in de rivier die langs de stad stroomde. Ik was nergens bang voor. Als ik genoeg gezwommen had ging ik op een zandstrandje naast de rivier liggen met m'n huid in de zon. De mensen op de schepen die voorbijkwamen, zwaaiden naar me en ik zwaaide terug. Het water golfde m'n strandje op en ik liet me nat worden. Wat rook het water heerlijk. Soms nam ik een lekkere meid mee naar de rivier, dan gingen we vrijen in de felle zon. Ik kon alle meiden krijgen die ik hebben wilde. En kijk nu eens. Ik ben een oude man geworden die al z'n aantrekkingskracht verloren heeft.'

  Ik stopte al m'n boeken en Lisa's cadeaus in twee hemelsblauwe vuilniszakken en strompelde de trappen weer af.
  Ik was nog niet eens op de helft, of daar sloeg de sloopkogel tegen het pand met een klap alsof het een botsing met een andere planeet was. De hele gevel deukte in. Kalk van het plafond viel op m'n hoofd. Door de warmte en de droogte ontstonden er dikke stofwolken. Ik kon nauwelijks ademen.
  'Wacht! Wacht even! Ik ben nog in het pand!' riep ik uit het raam. Maar de sloopkogel was alweer onderweg. De kraanmachinist die toevallig op god leek, met z'n grijze baard en z'n handen van dynamiet kon hem niet meer tegenhouden.
  Ik hoorde honderden camera's klikken toen ik m'n hoofd uit het raam stak terwijl de sloopkogel op me af raasde.
  In één sprong was ik beneden, op straat. Het pand stortte in met een oorverdovend gekraak. Ik moest rennen voor m'n leven. Het scheelde niks of ik was bedolven onder het puin.
  Meteen was ik omringd door journalisten.
  'Wie ben je? Wat deed je daar? Hoe heet je?'
  De hele wereld begon zich er nu mee te bemoeien.
  Ik hield m'n lippen stijf op elkaar. Maar ze begonnen me toch te schrijven allemaal. En geloof het of niet, diezelfde avond stond m'n panische, uit het raam gestoken hoofd op alle voorpagina's van alle avondkranten. Links op de foto mijn hoofd, en rechts op de foto de op me af razende sloopkogel.

KOPSTOOT!

kopte De Telegraaf in levensgrote kapitalen.