maandag 3 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (1) / Vijf tegen de kale*

Het zou wenselijk zijn als iedereen wist waar hij vandaan kwam.
Dat dacht ik toen ik laatst in het café een praatje maakte met iemand die beweerde dat hij liefst zesendertig kinderen had, waarvan hij er geeneen kende.
"Geeneen van de zesendertig?" vroeg ik. Ik was er tamelijk verbaasd over, en daarom vroeg ik het nog een keer, om er zeker van te zijn dat mijn oren me niet bedrogen.
Die man liet er in woord en gebaar geen twijfel over bestaan dat ik het goed gehoord had, en daar begon hij het opvallendste verhaal te vertellen dat ik in vele jaren gehoord had.
Het kwam er goedbeschouwd op neer, dat hij me iets vertelde wat ik allang wist, alleen op zo'n manier, dat het wel leek alsof ik het voor het eerst hoorde. En daaruit bleek, dat hij niet alleen een schurk was, maar ook een aardige verteller die er niet omheen draaide.
Voordat ik verder ga, wil ik eerst een wijsgerige opmerking maken. Niet dat ik nu zo'n wijsgeer ben, maar het is wel zo, dat ik sinds m'n achttiende ongeveer zeven boeken per maand heb gelezen, wat twintig jaar later neerkomt op ongeveer tweeduizend boeken in totaal. En dat lijkt misschien niet zo heel veel als je zuiver en alleen naar het getal kijkt, maar als je naar de titels kijkt, dan ziet het er meteen al heel wat indrukwekkender uit, al moet ik toegeven dat ik niet alles van begin tot einde heb uitgelezen, omdat sommige boeken, nou ja, behoorlijk saai en taai waren, ondanks hun veelbelovendheid.
Ik denk trouwens dat ik die wijsgerige opmerking maar achterwege laat, anders kom ik niet meer toe aan het ongelofelijke verhaal van die man en zijn zesendertig kinderen. De opmerking houden jullie wel te goed, want het is een goeie.
Hij was zonder meer knap om te zien en hij hield kennelijk erg veel van vrouwen, want hij vertelde dat hij zich het hiernamaals voorstelde als een plaats waar allemaal blote vrouwen waren, die het helemaal niet erg vonden als hij ze ongevraagd en liefdevol aanraakte.
Ik gaf hem het ene glas spraakwater na het andere om ervoor te zorgen dat hij niet ophield met praten, en toen vertelde hij dat hij gedurende een bepaalde periode in zijn leven elke maand zijn zaad naar een soort laboratorium of zaadbewaarplaats had gebracht.
In plaats van het in de gootsteen te spuiten, of in de wc, of op de grond, of in de lakens, of in een zakdoek, of in zijn hand, of in een vrouw ("waar het tenslotte hoort"), spoot hij zijn zaad in een flesje om zaad in te bewaren, waarna hij er een rubberen dop op deed en zo snel als hij kon naar het laboratorium fietste, met het zaad in de binnenzak van zijn colbert om het te beschermen tegen het zonlicht.
Hij moest er binnen een half uur zijn, dus uiterlijk een half uur nadat het zaad uit hem was gekomen, anders was het dood. Bij het laboratorium aangekomen gaf hij het zaad onmiddellijk aan een medewerkster, die het vliegensvlug in een grote koeldoos stopte (waaruit witte damp opsteeg door de ijzige koude).
Voor de bezigheid van het aan zijn geslachtsdeel rukken gebruikte hij trouwens meerdere malen de Catalaanse uitdrukking vijf tegen de kale, wat ik grappig vond.
Omdat hij om de hoek bij het laboratorium woonde, hoefde hij dat werkje niet ter plekke op te knappen, maar mocht hij het thuis doen, wat veel gemakkelijker en prettiger is, aangezien er dan niemand op je vingers zit te kijken.
Toen vroeg ik aan hem hoe hij kon weten dat hij zesendertig kinderen had en hij antwoordde:
"Het is zesendertig keer gelukt."
"Wat is er gelukt?" vroeg ik.
"Mijn zaad heeft zesendertig keer een vrouw bevrucht."
Goede god, dacht ik, mijn zaad heeft nog geen enkele vrouw bevrucht!
En daarna dacht ik: het zou wenselijk zijn als iedereen wist waar hij vandaan kwam.
Want dat we niet weten wat de toekomst brengt, daar zijn we aan gewend, maar als ook het verleden onbekend is, dan hebben we aan beide uiteinden geen houvast en zweven we door de wereld als een blaadje over afgronden. 

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de eerste column. Als m'n nieuw pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen in Normandië.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten