zaterdag 8 augustus 2020

De ziel kan nimmer in droge oorden verblijven (5) / Een goed been*

Het werk van een barkeeper is eenvoudig. Als iemand jenever bestelt, dan hoeft hij alleen maar een glas en een jeneverfles te pakken en de jenever uit de fles in het glas te schenken. Zo eenvoudig is nou het werk van een barkeeper. Ja, het is werkelijk een makkelijke baan en een barkeeper die klaagt dat zijn werk zwaar werk is, die heeft het vast en zeker aan zijn eigen uitsloverij te wijten.

Precies zo'n uitslover is onze barkeeper. Hij schenkt niet gewoon een glas jenever in op de eenvoudige manier, nee, hij moet er perse een spektakel van maken. Met zijn ene hand pakt hij de jeneverfles uit de koelkast en gooit die de lucht in op de manier van een jongleur. Terwijl de fles nog in de lucht hangt, pakt hij met zijn andere hand het jeneverglas en ook dat gooit hij in de lucht op de manier van een jongleur. Dan vangt hij glas en fles op uit de lucht, zet het glas voor de klant op de bar en begint te schenken, waarbij hij de fles steeds hoger en hoger houdt, waardoor de straal steeds langer en langer wordt! Dat alles doet hij zonder te knoeien. Tenslotte maakt hij zo'n overdreven theatrale buiging naar de klant, dat hij zowat met het puntje van z'n neus z'n schoenen aanraakt. Ook neemt hij met een zwierig gebaar z'n hoed af. Z'n denkbeeldige hoed, wel te verstaan. Geen wonder dat hij moe is aan het einde van de avond.
Onze barkeeper is niet alleen een uitslover en een jongleur, hij is ook een kletskous, dus als je wilt dat iets snel bekend wordt, hoef je het alleen maar in zijn oor te fluisteren. Maar meer nog dan een uitslover, een jongleur en een kletskous is hij een fantast. Hier is wat hij vandaag te vertellen had over de oorsprong van de voet onder het wijnglas, en over het kunstbeen, pardon de beenprothese, van J. 
"Weten jullie waarom er een voet onder het wijnglas zit?" vroeg hij.
"Nee, nooit over nagedacht," antwoordden wij naar waarheid.
"Wel," begon hij, "in de Middeleeuwen stonken de lichamen van de mensen omdat ze zich niet wasten. Om te voorkomen dat de stank ondraaglijk werd, snoerden ze hun kleren dicht bij de openingen, dus bij de polsen, de enkels en de hals. Zo ontstonden de pofbroek en de pofmouw. De mooie witte sierkragen die je op oude schilderijen soms ziet, waren helemaal niet voor de sier; ze waren bedoeld om kleding ook bij de hals goed dicht te snoeren als een vuilniszak. Maar hoe goed iemand ook was dichtgesnoerd, de stank van zijn hand rook hij altijd, omdat hij daarmee zijn billen afveegde na het poepen. En daarom zat er een hoge voet onder het wijnglas, hoger naarmate iemand rijker en adellijker was, zodat hij, bij het naar de mond brengen van het glas, zijn hand niet hoefde te ruiken."
Dit gezegd hebbende, begon onze barkeeper zijn neus te snuiten in een geruite zakdoek, waarbij hij een schetterend neuslawaai maakte. Later op de avond beweerde hij dat er in de beenprothese van J. een luikje zit, waarachter zich een kleine ruimte bevindt met een asbak, een doosje lucifers, een pakje sigaretten en een flacon sterke drank.
"Het is een goed been," zei hij. 
Zo'n aartsfantast!

* Een tijdje geleden vond ik een stapel krantencolumns terug die ik eenentwintig jaar geleden, in het jaar 1999, schreef. Ze gingen over een café waar ik toen wel eens kwam en over enkele mensen die daar ook wel eens kwamen. Ik was de columns vergeten. Omdat ze zoete en bittere herinneringen bij me oproepen, wil ik ze graag opnieuw publiceren hier op Eeuwige Bouillon. Dit is de vijfde column. Als m'n nieuwe pc er is - de oude is ontploft - ga ik weer verder met de achtdelige serie Zeven dagen  in Normandië.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten