zondag 23 mei 2021

Over W.


 
 
II

Onzichtbare vissen


18.
De kunst is om de vragen die je hebt zo lang mogelijk onbeantwoord te laten. Hoe lang je dat uitstel aankan, verdragen kunt, bepaalt wat voor een persoon je bent.

18.
W. woonde aan de andere kant van de rivier.

18.
Wat doen de meeste mensen als ze een toeval constateren? Ze denken dat het geen toeval is.
Mijn moeder en mijn zusjes beschouwden W. als een aanwinst. Met hem kregen we er een kletskous bij.
"Begin maar alvast met praten, W., we komen er zo aan!"

18.
Een handdoek als een tulband om haar hoofd, een badjas losjes om haar lichaam geslagen. Blote voeten, nog nat, op de houten vloer, en vloeken en tieren als een zeeman. Zo kwam Q. vaak 's morgens vroeg de woonkamer in.
Overal waar ze geweest was stonden potjes open, gloeiden apparaten na, lagen opengescheurde verpakkingen van zeep, van shampoo, van maandverband. Half uitgeperste sinaasappels, gebruikte handdoeken, bananenschillen, boterhammen met een hap eruit, slipjes, bh's, truitjes, broeken, rokjes, laarzen, gympies, elastiekjes.
Het kielzog van een zestienjarige.
"W.!" riep Q, vanuit de badkamer, "wil je me de handdoek even aangeven als je daar toch bent. Hij ligt op de verwarming. En niet binnen komen!"
W. dronk het gulzig in, dit nieuwe leven. Het liep hem langs de mond, over de kin, in z'n hemd.
"W., kun je me even naar de stad brengen als je toch die kant op gaat?"
Maar natuurlijk kon hij dat. Hij wilde haar wel naar het einde van de wereld brengen achterop z'n fiets, haar handen om zijn middel, wat hem het gevoel gaf alleen nog maar te bestaan uit de gloeiende plekken waar haar handen hem aanraakten.
Hij genoot er van om door haar gezien, door haar gekend, door haar geroepen te worden. Het ontspande hem, maakte hem als het ware langzaam maar zeker geschikt voor de liefde, zoals een kippetje na een nacht in de marinade zacht en mals en smakelijk is geworden, en geschikt voor de oven.

18.
En de moeder, wat was die vurig! Ze had gitzwart haar, was altijd prachtig opgemaakt en behangen met fijne, fijnzinnige sieraden. Ze had felblauwe ogen, het lichaam van een turnster of een danseres, een soepele, lichte, beheerste tred. Als hij dat eens vergeleek met de vrouwen uit V.  Maar de vader had hij nog niet gezien. Waar was die eigenlijk?

18.
We liepen door de binnenstad van Z. We vonden het prettig om daar te lopen. Het leek wel een Italiaans dorp. Er waren pleintjes, middeleeuwse kerken, oude stadspoorten, smalle steegjes, stijgend en dalend.
En de IJssel.
We hoefden niet zo nodig vrij te zijn. Simpelweg er zijn vonden we al mooi genoeg (en dan had je nog het los zijn van de "kosmopoliet").

18.
"Zullen we naar Italië gaan?" vroeg W.
Vanaf het station in Z.
"een klein stationnetje aan de lijn naar Rusland" ging het met de nachttrein richting het zuiden.
We stonden op een camping op een heuvel in Florence, met uitzicht op de Ponte Vecchio. Het was heerlijk weer en het rook zo lekker in de heuvels.
We gingen naar zee met een boemeltreintje en zwommen in zee.
"Ik zie helemaal geen vissen," zei W.
"Het zijn onzichtbare vissen," zei ik.
"O ja," zei W.

[wordt vervolgd]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten