
En ze renden. En ze groeven. En ze joechen. Soms vingen ze een haas. En ze sprongen in de vennen. En ze rolden over de grond met hun poten in de lucht. En ze schudden hun koppen.
Als we terug gingen zagen ze er achter in de auto uit als twee guerrilleros. Overal takjes in hun haren, gras, wilde bloemen, bladeren, dennenappels, dennennaalden, beestjes en god weet wat. Ze leken wel twee struiken. En hun lange roze tongen hingen uit hun bekken, en ze hijgden, en de druppels vielen van hun roze tongen.
Af en toe raasde er een storm door de bossen. Dan gingen we niet, dan was het gevaarlijk. Pas als de storm voorbij was gingen we weer. Veel bomen waren omgevallen met wortelkluit en al. Aarde stond rechtop als een muur. Aarde toonde haar binnenkant.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten