De column hieronder schreef ik in 1996 over Wislawa Szymborska. Zij had toen net de
Nobelprijs gewonnen. Haar vader was rentmeester bij de illustere familie Zamoyski. Hier mijn column:
Wislawa Szymborska
Een
gezelschap rijke Duitsers was eens in een Roemeens hotel. Die Duitsers wilden
graag op berenjacht en de eigenaar van het hotel had gezegd dat het stikte van
de beren in de buurt van het hotel. Maar dat had hij alleen maar gezegd voor
het geld van de Duitsers. In werkelijkheid waren er helemaal geen beren in die
buurt. Wel kende de hoteleigenaar in zijn dorp een man die een onrendabele circusbeer
bezat, en ze spraken af dat ze die beer zouden loslaten in het bos, voor de
Duitsers, om op te jagen, alsjeblieft. Het geld dat de Duitsers in het hotel
uitgaven, zouden ze dan samen delen. De Duitsers gingen in het bos liggen met
hun geweren in de aanslag en de beer werd vrijgelaten. De hoteleigenaar en de
eigenaar van de circusbeer wreven in hun handen. Maar een dorpeling die op zijn
fiets voorbij kwam zag de beer, schrok zich een hoedje, sprong van de fiets en
zette het op een lopen. Welnu, je bent een circusbeer of je bent het niet. De
beer pakte de fiets, ging erop zitten en fietste het bos in. En het is
onmogelijk de verbijstering van de Duitsers te schetsen, toen zij die beer op
die fiets in hun vizier kregen. Aan dit verhaal moest ik denken toen ik voor
het eerst een gedicht las van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska. Als ik
iets heel erg mooi geschreven vind, echt prachtig, dan zijn er voor mij twee
mogelijkheden. Als degene die het heeft geschreven iemand is die ik ken, dan
word ik jaloers (dat is niet fraai), maar als het een onbekende is die het
geschreven heeft, dan krijg ik bewondering. Hierbij wil ik graag mijn
bewondering uitspreken voor Wislawa Szymborska, de winnares van de Nobelprijs. Haar
gedichten zijn de mooiste van ons continent. Wij Europeanen moeten er trots op
zijn dat wij een vrouw in ons midden hebben, die zulke mooie gedichten kan
schrijven. Zo iemand als zij, als de Poolse dichteres Szymborska, is er vast en
zeker in heel Amerika niet te vinden. Ik heb eens geprobeerd om een gedicht te
schrijven. Ik deed er dagen en dagen over. 's Morgens vroeg stond ik op en ik
begon meteen aan het gedicht en 's avond laat was ik er nog mee in de weer. Hoe
langer ik er aan werkte, hoe slechter het werd. O, het werd echt afschuwelijk
slecht! Op het laatst was het zo slecht geworden, dat ik er gewoon om moest
lachen van ellende. Maar iemand die ik ken, W, die kan het wel. Hij heeft dan een
zin in zijn hoofd, of een beeld, en daaruit groeit het gedicht vanzelf, als een
bloem. 's Morgens vroeg staat hij op met een zin in zijn hoofd, bijvoorbeeld:
'Van alle engelen deze dan maar', en hup, 's avonds is een heel gedicht af, en
nog mooi ook. Hij hoeft er niks voor te doen, als hij maar eet en drinkt, dat
is voldoende. Soms belt hij mij op om te vragen of ik een gedicht goed vind. Er
zijn vele soorten gedichten. Sommige gedichten zijn als een fitte muis, zo heel
erg snel, prrrt, en voorbij is het gedicht alweer. Andere zijn als een
draaikolk in de rivier: je moet je helemaal mee naar de bodem laten draaien voordat
je er weer uit kunt zwemmen. Nog andere zijn als een bruine beer die op zijn
achterpoten staat en een dansje doet, of als een bruine beer op een fiets. Zo,
als een bruine beer die danst of fietst, zijn de gedichten van mevrouw
Szymborska. Je weet niet precies of je nu moet lachen om het schouwspel of moet
huilen om de beer.