Gabriel García Márquez |
Hij was al meer dan twintig jaar in huis en niemand wist hoeveel jaar hij daarvoor al had geleefd. Iedere middag na de siësta was dokter Urbino met hem op het terras van de binnenplaats gaan zitten, dat de koelste plek van het huis was, en had de strengste middelen van zijn pedagogische hartstocht aangewend, tot de papegaai Frans had leren spreken als een academicus. Daarna leerde hij hem, louter omdat hij het niet laten kon, de begeleidende tekst van de mis in het Latijn en een paar speciale stukken uit het evangelie van Mattheus en probeerde hij hem zonder succes enig automatisch begrip voor optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen bij te brengen. Van een van zijn laatste reizen naar Europa bracht hij de eerste fonograaf met hoorn mee en veel platen, populaire en zijn favoriete klassieke componisten. Dag in, dag uit, steeds en steeds weer liet hij de papegaai een aantal maanden lang de liedjes van Yvette Gilbert en Aristide Bruant horen, die Frankrijk in de vorige eeuw in vervoering hadden gebracht, tot hij ze uit zijn hoofd kende. Hij zong de liedjes met een vrouwenstem als ze van haar waren en met een tenor als ze van hem waren en hij eindigde met een serie libertijnse schaterlachen, die de spiegel vormden van het schaterlachen waarin de dienstmeisjes uitbarstten als ze hem in het Frans hoorden zingen. De roem van zijn kunsten was zo ver doorgedrongen dat er soms toestemming werd gevraagd om hem te mogen zien door aanzienlijke bezoekers die met de rivierschepen uit het binnenland kwamen, en een keer wilden enige Engelse toeristen – van de vele die in die tijd op de bananenboten uit New Orleans langs voeren – hem tegen willekeurig welke prijs kopen. Maar zijn grootste gloriedag was toen de president van de Republiek, don Marco Fidel Suárez, met de ministers van zijn voltallige kabinet, naar het huis kwam om vast te stellen of zijn roem verdiend was. Ze kwamen om ongeveer drie uur 's middags aan, gesmoord in hun hoge hoeden en hun kamgaren pandjesjassen, die ze in drie dagen van officieel bezoek onder de witgloeiende augustushemel niet hadden uitgetrokken, en ze moesten even nieuwsgierig weggaan als ze gekomen waren, want de papegaai weigerde ook maar pap te zeggen tijdens twee uur wanhopig wachten, ondanks de smeekbeden en de dreigementen van dokter Urbino, die op die vermetele uitnodiging had gestaan, tegen de wijze raad van zijn vrouw in. Het feit dat de papegaai zijn privileges had behouden na die historische misstap, was het afdoende bewijs van zijn heilige rechten."
Uit: Liefde in tijden van Cholera / Gabriel García Márquez / Meulenhoff 1999